dinsdag 20 oktober 2015

Paraderen met ons geweten impliceert niet per se meer gewetensvol handelen

Uiteraard zijn er over deze materie heel veel perspectieven mogelijk. Hieronder enkele elementen van een invalshoek die minder aan bod komt. Dit is slechts een blog en heeft dus niet meer ambitie dan om enkele aspecten aan te raken.

Oxfordeconoom Paul Collier argumenteerde recent dat heel het debat rond de vluchtelingencrisis onvoldoende onderbouwd verloopt. Collier is ook de econoom die in zijn boek (Exodus: how migration is changing the world) stelt dat een beetje migratie goed is voor een samenleving, maar te veel het onderlinge vertrouwen en de solidariteit kan ondergraven. Er wordt vaak nogal snel een intentieproces gemaakt van mensen die een voorzichtige houding aannemen tegenover een meer "genereuzere" aanpak van de vluchtelingenproblematiek. Zij die bijvoorbeeld onderlijnen dat het effectiever kan zijn om de vluchtelingen op te vangen in buurlanden van Syrië worden nogal eens onmiddellijk beschuldigd van racisme. Uiteraard mag het niet zomaar uitgesloten worden dat er minder behartenswaardige motieven meespelen. Anderzijds is het evengoed een instrumentaliseren van het debat als boude uitspraken vooral moeten signaleren dat we toch wel "goede mensen" zijn. Het werpt natuurlijk een heel ander licht op de zaak als je je afvraagt hoe we de vluchtelingen het best kunnen helpen, eerder dan onszelf hierbij zo goed mogelijk te voelen of voor te doen. Dan wordt het onvermijdelijk om onsympathieke analyses te maken. Zoals dat als we de Europese buitengrenzen niet bewaken er overal hekken zullen verschijnen binnen de EU. Zoals dat er een beperkte absorptiecapaciteit is en asielzoekers uit de Balkan geen beroep kunnen doen op het statuut van vluchteling. Als econoom maken we met de regelmaat van de klok mee dat beleidsmakers liever de realiteit negeren omdat die niet sympathiek genoeg oogt.

Daar leek het handelen van de Duitse kanselier Merkel op een bepaald moment op toen ze eerst een boodschap uitzond die overkwam als "kom naar hier" maar dan moest terugkrabbelen. Ondertussen zijn er immers ongetwijfeld talloze havelozen die zich aan een gevaarlijk traject gewaagd hebben vanuit een misplaatst verwachtingspatroon.Vaak vergeven we dergelijke gevallen van lichtzinnigheid omdat we aanvoelen dat ze gepaard gingen met "goede intenties". Evengoed kunnen mensen echter ondertussen hun leven nodeloos in gevaar gebracht hebben. De voorbije jaren waren er nog incidenten zoals een oproep vanuit sommige Europese politici aan de bevolking van Ukraine om zich af te zetten tegenover Rusland waar dit misschien nog duidelijker geïllustreerd wordt. Vandaag worden vele discussies taboe verklaard. Misschien toch maar eens onderzoeken waarom Helmut Schmidt die nu postuum als visionair opgehemeld wordt, wel verklaarde dat "Die multikulturelle Gesellschaft ist eine Illusion von Intellektuellen."

Zoals Collier de vinger op de wonde legt inzake onze houding tegenover vluchtelingen, zo kan dit ook in een breder perspectief geplaatst worden. De moraalfilosoof Adam Smith maakte het onderscheid tussen de zogenaamde "aimabele" deugden zoals welwillendheid ('benevolence', gedreven om het lijden van anderen te verlichten) en de "respectabele" deugden zoals moed en zelfcontrole. Zij die Smiths werk "The  Theory of Moral Sentiments" kennen, weten dat het zeker niet zo is dat Smith de respectabele deugden (die sommigen associeren met de Griekse en Romeinse filosofen uit de Oudheid) boven de aimabele (eerder toegeschreven aan Christelijke inspiratie) plaatste. Wel benadrukt Smith om niet al te lichtzinnig te rekenen op de aimabele deugden omdat die in vele omstandigheden zwakker zijn. Relevant daarbij in de discussie rond de vluchtelingencrisis is Smiths analyse dat het medevoelen afneemt hoe groter de afstand is tussen onszelf en de betrokkene. Overbekend is Smiths verhaal over wat een drama zoals een aardbeving in China met ons doet in vergelijking met een persoonlijk ongemak (1).

Nu verdient een persoon niet per se lof om de wet niet te overtreden terwijl hij dat wel kan verdienen na daden van grootmoedigheid. Het inzicht dat dit niets afdoet aan het fundamentele van het recht als afdwingbare norm is echter cruciaal. Ook wijst Smith erop dat onze morele intuïties er soms naast zitten. Zo worden hedentendagen soms nogal gemakkelijk individuen, bedrijven of zelfs staten aan het kruis genageld in een proces van opgezweepte hysterie. Het belang dat Smith hecht aan prudentie staat buiten kijf. Het is echter een belangrijke nuance dat hij het onderscheid maakte tussen prudente mensen waarop beroep kan gedaan worden voor verantwoord gedrag in hun privaat leven (geassocieerd met zogenaamd Epicuriaanse prudentie) en hen aan wie een grotere verantwoordelijkheid kan toevertrouwd worden zoals een belangrijk organisatie in de private of publieke sfeer (geassocieerd met Aristoteliaanse prudentie). Zo kan het erg relevant zijn om het onderscheid te maken tussen individuen die vrijwillig hun huis openstellen voor vluchtelingen tegenover opiniemakers die stellen dat anderen dat moeten doen.

Opnieuw komt het erop neer realistisch te zijn over de menselijke natuur. Uiteraard kan het een leider betamen een moreel appel doen op ons medeleven.  Indien hij er echter lichtzinnig vanuit gaat dat er een draagvlak is wanneer dat feitelijk ontbreekt dan mogen we niet blind zijn voor het mogelijk onheil dat uit zijn of haar handelen volgt. Belangrijk is dat mensen met verantwoordelijkheid beseffen dat recht kan afgedwongen worden terwijl welwillendheid alleen aangemoedigd kan worden. Dat betekent overigens dat een leider er niet altijd voor terug deinst mensen uit hun mogelijke comfortzone te halen met een moreel appel. Een verantwoordelijk persoon staat wel stil bij het feit dat Benevolence, “is the ornament that embellishes, not the foundation that supports the building … Justice, on the contrary, is the main pillar ” (II.ii.) 

In elk geval dienen we er meer bij stil te staan dat paraderen met ons geweten niet per se het meest gewetensvolle handelen impliceert (2).  

Mijd simplismen over economische impact vluchtelingen

Her en der verschijnen ramingen van de economische impact van de vluchtelingen op de Duitse economie. Een typisch cijfer in die rapporten is een kwart procent extra groei op jaarbasis. Hoe komt zo’n cijfer tot stand? Het vertrekpunt zijn de extra uitgaven die de Duitse overheid moet maken om mensen op te vangen. Van huisvesting over kledij en voedsel tot onderwijs. Dit zou al een belletje moeten doen rinkelen. Dergelijke benadering is erg partieel en geeft niet per se verheldering. Noch voor het beleid, noch voor het publiek dat wil weten hoe dat de komst van 800.000 vluchtelingen doorwerkt in de maatschappij. De impact reduceren tot de extra vraag naar goederen en diensten op de korte termijn is logisch in de analyse van conjunctuurinstellingen. Die moeten een raming maken van de groei voor de volgende kwartalen. Vele vragen blijven echter onbeantwoord.

Zo ook bij de Japanse kernramp en tsunami van 2011. Economen zoals de voormalige hoofdeconoom van de Amerikaanse president waren er als de kippen bij: die ramp zou wel eens een grote stimulans kunnen zijn voor de Japanse economie. Uiteraard zijn er na zo’n gebeurtenis grote uitgaven die het nationale inkomen (zoals dat conventioneel wordt gemeten) een cyclische opstoot kunnen geven. Het kan geen kwaad om Frédéric Bastiats gebroken raamparabel in herinnering te brengen. Overal ramen inslaan is nog altijd geen goed idee, ondanks het extra werk voor de ramenmaker. Het geld had ook nuttiger besteed kunnen worden. Als de overheid 100 miljoen potloden koopt, leidt dit wellicht ook tot een cyclische opstoot maar als daarmee niets productief gedaan wordt, zal het vooral een verlies betekenen.Om niet in de val van te partiële analyse te vallen, doet de econoom er goed aan lessen te trekken uit gelijkaardige gebeurtenissen in het verleden.Er is blijkbaar een zekere druk om politici argumenten aan de hand te doen waarmee ze de weerstand bij de bevolking kunnen wegnemen zonder een beroep te moeten doen op humanitaire motieven. Zo stelt het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen dat de komst van vluchtelingen een zware last betekent voor het ontvangende land. Ramingen van de Duitse overheid komen uit op meer dan 8 miljard euro. ‘Korte’ economen focussen vooral op de vraagzijde. Een economische analyse die wat dieper wil gaan, heeft echter ook aandacht voor de aanbodzijde. In de mate dat de vluchtelingen actief de arbeidsmarkt betreden, zullen ze daar het aanbod verruimen. Dat kan leiden tot lagere lonen voor gelijkaardige al aanwezige groepen. De economische analyse toont ons dat dit ook tot winst kan leiden voor groepen die complementair zijn. In de mate dat vluchtelingen bijvoorbeeld knelpuntberoepen invullen, is dit netto winst voor iedereen.De kans dat er op die manier een batig saldo wordt geboekt, zal evident groter zijn in de boomende en vergrijzende economie van onze oostburen dan in Zuid-Europese lidstaten. Voor de absorptiecapaciteit speelt ook de relatieve omvang mee van de groep tegenover de ontvangende bevolking. In Europa is de track record van succesvolle arbeidsintegratie minder positief, gegeven de werkloosheid van zelfs tweede en derdegeneratiemigranten.

Zullen de vluchtelingen gemakkelijker een job vinden dan de huidige 2,8 miljoen Duitse werklozen? Volgens het Duits ministerie van werkgelegenheid heeft de helft van de Syrische vluchtelingen geen enkel diploma. Wel zou meer dan 15 procent hoger onderwijs hebben genoten. Vaak spreken ze echter slechts rudimentair Engels. Zo komt men tot de inschatting dat één op de tien onmiddellijk een job kan vinden. Dit vooral door het stelsel van mini-jobs, waardoor lage productiviteit niet hetzelfde obstakel vormt als bijvoorbeeld in ons land, met onze arbeidsfiscaliteit. Het probleem dat de arbeidsmarkt vooral de insiders beschermt die al een job hebben in Duitsland, wordt zo iets minder prangend.Er is blijkbaar een zekere druk om politici argumenten aan de hand te doen waarmee ze de weerstand bij de bevolking kunnen wegnemen zonder beroep te moeten doen op humanitaire motieven. De economische balans van vluchtelingen blijkt echter complexer dan gedacht.


PS: over de menselijke neiging om piramidebouwers te adoreren: http://ivandecloot.blogspot.be/2014/12/adam-smith-over-het-fenomeen-van-de.html 


(1) Smith: "Let us suppose that the great empire of China, with all its myriads of inhabitants, was suddenly swallowed up by an earthquake, and let us consider how a man of humanity in Europe, who had no sort of connection with that part of the world, would be affected upon receiving intelligence of this dreadful calamity. He would, I imagine, first of all, express very strongly his sorrow for the misfortune of that unhappy people, he would make many melancholy reflections upon the precariousness of human life, and the vanity of all the labours of man, which could thus be annihilated in a moment. He would too, perhaps, if he was a man of speculation, enter into many reasonings concerning the effects which this disaster might produce upon the commerce of Europe, and the trade and business of the world in general. And when all this fine philosophy was over, when all these humane sentiments had been once fairly expressed, he would pursue his business or his pleasure, take his repose or his diversion, with the same ease and tranquillity, as if no such accident had happened. The most frivolous disaster which could befall himself would occasion a more real disturbance. If he was to lose his little finger to-morrow, he would not sleep to-night; but, provided he never saw them, he will snore with the most profound security over the ruin of a hundred millions of his brethren, and the destruction of that immense multitude seems plainly an object less interesting to him, than this paltry misfortune of his own. To prevent, therefore, this paltry misfortune to himself, would a man of humanity be willing to sacrifice the lives of a hundred millions of his brethren, provided he had never seen them? Human nature startles with horror at the thought, and the world, in its greatest depravity and corruption, never produced such a villain as could be capable of entertaining it. But what makes this difference? When our passive feelings are almost always so sordid and so selfish, how comes it that our active principles should often be so generous and so noble? When we are always so much more deeply affected by whatever concerns ourselves, than by whatever concerns other men; what is it which prompts the generous, upon all occasions, and the mean upon many, to sacrifice their own interests to the greater interests of others? It is not the soft power of humanity, it is not that feeble spark of benevolence which Nature has lighted up in the human heart, that is thus capable of counteracting the strongest impulses of self-love. It is a stronger power, a more forcible motive, which exerts itself upon such occasions. It is reason, principle, conscience, the inhabitant of the breast, the man within, the great judge and arbiter of our conduct."


(2) Smith: "Man naturally desires, not only to be loved, but to be lovely; or to be that thing which is the natural and proper object of love. He naturally dreads, not only to be hated, but to be hateful; or to be that thing which is the natural and proper object of hatred. He desires, not only praise, but praiseworthiness; or to be that thing which, though it should be praised by nobody, is, however, the natural and proper object of praise. He dreads, not only blame, but blame-worthiness; or to be that thing which, though it should be blamed by nobody, is, however, the natural and proper object of blame.The love of praise-worthiness is by no means derived altogether from the love of praise. Those two principles, though they resemble one another, though they are connected, and often blended with one another, are yet, in many respects, distinct and independent of one another.The love and admiration which we naturally conceive for those whose character and conduct we approve of, necessarily dispose us to desire to become ourselves the objects of the like agreeable sentiments, and to be as amiable and as admirable as those whom we love and admire the most....The most sincere praise can give little pleasure when it cannot be considered as some sort of proof of praise-worthiness. It is by no means sufficient that, from ignorance or mistake, esteem and admiration should, in some way or other, be bestowed upon us. If we are conscious that we do not deserve to be so favourably thought of, and that if the truth were known, we should be regarded with very different sentiments, our satisfaction is far from being complete. The man who applauds us either for actions which we did not perform, or for motives which had no sort of influence upon our conduct, applauds not us, but another person. We can derive no sort of satisfaction from his praises. To us they should be more mortifying than any censure, and should perpetually call to our minds, the most humbling of all reflections, the reflection of what we ought to be, but what we are not....It is only the weakest and most superficial of mankind who can be much delighted with that praise which they themselves know to be altogether unmerited. A weak man may sometimes be pleased with it, but a wise man rejects it upon all occasions. But, though a wise man feels little pleasure from praise where he knows there is no praise-worthiness, he often feels the highest in doing what he knows to be praise-worthy, though he knows equally well that no praise is ever to be bestowed upon it. To obtain the approbation of mankind, where no approbation is due, can never be an object of any importance to him. To obtain that approbation where it is really due, may sometimes be an object of no great importance to him. But to be that thing which deserves approbation, must always be an object of the highest.To desire, or even to accept of praise, where no praise is due, can be the effect only of the most contemptible vanity. To desire it where it is really due, is to desire no more than that a most essential act of justice should be done to us.