zaterdag 14 december 2019

Corruptie 2019

Een overzichtelijk instrument voor de economische analyse van corruptie is het zogenaamde Schelling diagram zoals hieronder voorgesteld. De afstand tussen de oorsprong en de horizontale as toont hoeveel corruptie er is in de maatschappij. De oorsprong is dus de toestand waar niemand corrupt is, het eindpunt waar iedereen corrupt is. De curves M en N tonen respectievelijk de baten voor corrupte en eerlijke agenten.

De N-curve is zo getekend dat bij weinig corruptie de baten voor eerlijke agenten hoger liggen dan voor corrupte agenten. Als er echter meer corrupte agenten zijn daalt het voordeel van eerlijkheid voor de agent en wordt zelfs negatief als zowat iedereen corrupt is.

De M-curve stijgt wanneer meer agenten corrupt zijn (indien betrapt is er minder reputatieverlies als er al meerdere in hetzelfde geval zijn, er is ook een lagere pakkans, de corrupte agent vindt gemakkelijker iemand die hem wil betalen...). Uiteindelijk als de graad van corruptie hoge niveaus aanneemt daalt echter het voordeel van corruptie voor de individuele agent omdat het omkoopgeld voor hem persoonlijk met meer gedeeld moet worden.

Het toont dat er drie evenwichtsituaties zijn:

1. Punt A waar iedereen eerlijk is en het niet loont om corrupt te worden (dit is dus een stabiel evenwicht)

2. Punt C waar iedereen corrupt is: hier loont het niet om eerlijk te worden (ook stabiel evenwicht)

3. Punt B waar de agent onverschillig is tussen eerlijkheid en corruptie maar als er hier maar één extra agent corrupt wordt, begint het te lonen voor de onverschillige agent om ook corrupt te worden.

Dit toont dus aan hoe de initiële startpositie doorweegt. Indien er een traditie van corruptie is (of ontstaat door een schok zoals aardbeving, tsunami of oorlogsomgeving) dan is de kans groot dat men vast komt te zitten in positie C. Indien er echter een initieel laag niveau van corruptie is, tendeert de maatschappij naar een overwegende eerlijke samenleving.



Economisch onderzoek gaat dieper in op de invloed van risico-aversie, tijdsvoorkeur, de invloed van sanctie versus pakkans,...

Er kan bijvoorbeeld ingegaan worden op de invloed van hiërarchische structuur, de economische omgeving, de hoeveelheid bureaucratie en regels in de maatschappij...

donderdag 20 juni 2019





In de Amerikaanse geschiedenis klinken de namen van de “Populisten” en de “Progressieven” nog altijd als een klok. Het betreft bewegingen die geboekstaafd zijn als grote democratische hervormingsbewegingen uit de periode tussen 1870 en 1930. De Populisten ontstonden uit tegenslag en woede terwijl de tweede een beweging was van de middenklasse die ontstond in een periode van voorspoed. Ze streden tegen een bevoorrechte klasse die gezien werd als een club die een gesloten netwerk onderhield waar outsiders niet bij geraakten. Ze waren succesvol in de mate dat er een correctie kwam op de politieke corruptie en de verwante monopolisering van het Amerikaanse bedrijfsleven van die tijd. De banden tussen grote bedrijven en politici was wel extreem nauw in die tijd met praktijken die vandaag buiten de wet gesteld zijn. Als vriendendienst werden monopolies bij wet vergund geconnecteerde bedrijven. De Populisten kregen een enorme aanhang toen in 1879 de dollar terug gekoppeld werd aan het goud wat voor de boeren met veel schulden een enorm zware tol vergde. De Populistische leider kreeg eeuwige roem door zijn uitroep om de landbouwers “niet te kruisigen op een kruis van goud”. Tegen het einde van de eeuw verloor de beweging echter momentum vooral omdat landbouwprijzen een forse opleving kenden. Er kwam echter ook belangrijk beleid tot stand zoals een soepelere bankroetprocedure en wetgeving tegen monopolies (oa. de Sherman Act van 1890).
De Progressieven vormden een beweging die eerder uit de sterkere stedelijke middenklasse kwam. Zij wilden opkomen voor de kleine ondernemer die moest opboksen tegen gigantische monopolies die samenspanden met corrupte politici. Ook zij kregen hervormingen in beweging gaande van veiligheid op de werkvloer, betere kwaliteit van het onderwijs en sterkere naleving van de wetgeving tegen monopolies. In de verkiezingscampagne van Woodrow Wilson figureerde het probleem van “bigness” centraal in de strijd. Op dat moment hervormde Wislon ook het banksysteem met de creatie van de centrale bank en nieuwe regulering tegen monopolies (Clayton Act van 1914).
In veel Europese staten is er nooit in dezelfde mate een anti-monopolie beweging geweest. Voor een stuk bepaalt dat het grotere corporatisme in nogal wat continentaal Europese landen. Vaak heeft dat corporatisme ook zijn goede kanten zoals Mitbestimmung bij Duitse bedrijven. Het kan echter ook doorschieten en verklaart voor een stuk ook dat het belang van gezonde concurrentie minder sterk leeft onder de bevolking. Net zoals tegenmachten essentieel zijn voor de democratie (cf. check&balances) zijn zogenaamde “countervailing powers” belangrijk voor een gezond economisch weefsel. Een te grote staatsafhankelijkheid wordt in onze cultuur niet altijd voldoende als een risicofactor gezien. Het gevaar dat de overheid particuliere belangen laat domineren is evengoed reëel. Belangengroepen kunnen hun stem laten horen maar overheden hebben als taak om de grote maatschappelijke keuzen te maken en daarbij het algemeen belang uitsluitend te laten voorgaan[1].




[1] Zie ook: Itinera Institute, 2019, Plan voor het Land, Lannoo Campus
"Genius can only breathe free in an atmosphere of freedom."
"The general tendency of things throughout the world is to render mediocrity the ascendant power among mankind."


zondag 16 juni 2019

Follow Through
Overall, the only model that had a consistently positive effect on all three aspects of learning was Direct Instruction. The winner was clear. Given the dramatic learning and achievement outcomes in basic skills, cognitive skills and self-esteem of this large scale study, one would have expected that the United States Office of Education would have strongly endorsed and supported the use of Direct Instruction as the model of choice. But the support and adoption decisions seemed to be contrary to the learning outcomes (See Watkins (1988) for an extensive discussion.)

"The results make a mockery of current reforms, because Follow Through clearly showed that some approaches work well and some flop; however, the ones that flopped the most emphatically are still alive today and still promoted vehemently by teachers' groups like the International Reading Association, the National Council of Teachers of English, and the National Council of Teachers of Mathematics. The approaches that did well were roughly the opposite of the romantic notions and theories espoused by these groups. The better performing sponsors presented highly structured instruction that had tight teacher-performance requirements and practices that are 'behavioral'." Englemann, 1992, pp. 4-5)

Why? It would appear that Direct Instruction was not endorsed or supported because the theory and methods espoused by Engelmann were inconsistent with the dominant thinking of American educators. In describing the rejection of Direct Instruction by the educational establishment, the web site of the American Federation of Teachers (American Federation of Teachers, 1998) asserts that Engelmann's programs were criticized for being too rigid and for emphasizing basic skills. The outcome data were discredited and ignored. Schools of Education in universities, boards of education, the Ford Foundation and commercial publishers argued against the research and the data, and they won. Opinion triumphed over data (Engelmann, 1992; Adams & Engelmann, 1996)


https://psych.athabascau.ca/open/engelmann/direct-evid.php

sprokkels

Schumpeter's most popular book in English is probably Capitalism, Socialism and Democracy. While he agrees with Karl Marx that capitalism will collapse and be replaced by socialism, Schumpeter predicts a different way this will come about. While Marx predicted that capitalism would be overthrown by a violent proletarian revolution, which actually occurred in the least capitalist countries, Schumpeter believed that capitalism would gradually weaken by itself and eventually collapse. Specifically, the success of capitalism would lead to corporatism and to values hostile to capitalism, especially among intellectuals. "Intellectuals" are a social class in a position to critique societal matters for which they are not directly responsible and to stand up for the interests of other classes. Intellectuals tend to have a negative outlook of capitalism, even while relying on it for prestige, because their professions rely on antagonism toward it. The growing number of people with higher education is a great advantage of capitalism, according to Schumpeter. Yet, unemployment and a lack of fulfilling work will cause intellectual critique, discontent and protests. Parliaments will increasingly elect social democratic parties, and democratic majorities will vote for restrictions on entrepreneurship. Increasing workers' self-management, industrial democracy and regulatory institutions would evolve non-politically into "liberal capitalism". Thus, the intellectual and social climate needed for thriving entrepreneurship will be replaced by some form of "laborism". This will exacerbate "creative destruction" (a borrowed phrase to denote an endogenous replacement of old ways of doing things by new ways), which will ultimately undermine and destroy the capitalist structure. ambtenaren vormen een belangrijkere factie dan vaak gedacht. Ze zijn stakeholders voor veel langere termijn van de meeste politici. Burgers zijn daarbij vaak zelden lang genoeg verontwaardigd om enig verschil te maken.

Zo werd berekend dat de Italiaanse president een hofhouding heeft van zowat 900 personen, wat achtmaal het aantal mensen is voorzien voor de Duitse president. De staat bezit er 574215 officiele lmimosines voor een politieke klassen van 180.000 verkozen vertegenwoordigers. De Italiaanse leden van het Europese parlement krijgen 150.000 euro per jaar, zowat het dubbel van de Duitse of Britse parlementsleden.


In China wordt er meer gespendeerd aan wining en dining van lokale overheidsapparatchiks dan aan onderwijs voor kinderen onder de 16. 

https://www.lrb.co.uk/v31/n04/perry-anderson/an-entire-order-converted-into-what-it-was-intended-to-end

strategie rond de waardeketen
verwerkende nijverheid
dienst
kenniseconomie


woensdag 29 mei 2019

Erken de breuklijnen

Erken de breuklijnen
Het legertje wetstraatwatchers heeft weer veel om handen bij de interpretatie van de verkiezingsuitslag en zijn implicaties. Mijn favoriete theorie is dat het Vlaams Belang gewonnen heeft door de grote invloed van sociale media. Met “favoriet” bedoel ik dat dit voor mij het handigste criterium is om snel te detecteren hoeveel ontkenningsgedrag er aanwezig is in de verschillende bubbles in de maatschappij. Elke zoveel jaar is de kiezer het zo beu dat hij een schok door het politiek landschap stuurt. Dat was ook zo in 1991. Toen bestond er nochtans geen twitter of facebook waarbij ik niet wil zeggen dat die geen rol spelen. Daarover wordt echter vooral veel onzin gespuid zonder onderbouw van feiten of evidentie. De technische term daarvoor is overigens “bullshit”. Daarmee zeg ik niet dat het zomaar onwaar is. Wel dat daarover veel beweerd wordt zonder evidentie.
Niet iedereen zit vandaag in de ontkenning en bij sommigen dringt het natuurlijk nooit echt door. Het gevaarlijkste is wanneer het maatschappelijk ongenoegen gewoon genegeerd wordt. Het pijnlijke is dat velen niet willen inzien dat een grote groep denkt dat men al lang potdoof is voor hun verzuchtingen. En het is allesbehalve zeker dat dit verbetert door de nieuwe samenstelling van het parlement.
De vraag is of het parlement de noden tegemoetkomt die uit de belangrijke breuklijnen in de maatschappij volgen. Breuklijnen en noden die beïnvloed worden door allerlei ontwikkelingen. Daar zijn de grote thema’s van de globalisering die volledige sectoren transformeren. Wat bedreigend is voor vele medeburgers die ervaren dat hun arbeidspositie in verdrukking komt. En uiteraard migratie die op verschillende groepen in de maatschappij een sterk verschillende impact uitoefent. Het is goed gedocumenteerd dat dit de bereidheid tot inkomensherverdeling en acceptatie van de welvaartstaat kan verkleinen Zo concludeerden Harvardprofessoren dat er in Europa traditioneel meer bereidheid is tot herverdeling vanwege de grotere culturele homogeniteit in Europa. In 1991 vond een meerderheid van de Britten (58%) dat de overheid meer geld moest uitgeven aan bijstandsuitkeringen, ook al zou dat leiden tot hogere belastingen; omstreeks 2012 was dat aantal gedaald tot een kleine minderheid (28%). Een grote instroom van migratie wordt als een verklaring daarvan gezien.
Maatschappelijk weefsel
In de jaren 1960 was er voldoende maatschappelijk optimisme om veranderingen te absorberen. Dat ligt vandaag wel anders. Het maatschappelijk weefsel is vandaag allesbehalve intact. In vele landen groeien stad en platteland steeds verder uit elkaar. In Frankrijk creëerde die socio-economische divergentie de voedingsbodem voor de beweging van de gele hesjes. Het antwoord van president Macron was dat hij het signaal van ongenoegen zou capteren waarna een “maatschappelijk debat” voor de televisiecamera’s volgde (en als dat niet werkt, dan maar de “matrak”). Nochtans is er ook in Frankrijk een gigantische geldmachine die middelen recycleert naar de provincies net om de economische centrifugale krachten te bestrijden. Het Verenigd Koninkrijk is uiteraard ook het land waar de periferie en Londen steeds verder uiteendrijven.
Het is ook niet zo simpel als de stad versus het platteland. In grote landen zien we echter “superster”-steden zoals New York, San Francisco, Londen die vooruit snellen onder meer in lonen die er uitbetaald worden voor de hooggeschoolden tegenover tweederangsteden. In Groot-Brittannië is dit een splijtzwam aan het worden waar we ons hier in Vlaanderen maar weinig bij kunnen voorstellen. Scholing begint daarbij nog een grotere differentiatiefactor te worden dan ooit voorheen. Dit wordt versterkt door allerlei sociale fenomenen als homogamie waarbij koppels meer en meer bestaan uit mensen met een gelijkaardig opleidingsniveau. Er kunnen meerdere doctoraten geschreven worden over de socio-economische factoren die de politieke ontwikkelingen in Ninove beïnvloeden. Hoogwaardige jobs hebben meer en meer een tendens tot concentratie in de grootste clusters. Het gaat echter niet alleen over het socio-economisch verzwakte weefsel van zo’n provinciestad. Evenzeer demografische instroom van nieuwe groepen zetten druk op dat weefsel. Het is natuurlijk op Vlaamse schaal wat niet dezelfde proporties inhoudt als de “broken cities” in grote uitgestrekte landen. In die landen groeien vandaag ook radicale ideeën om terug leven te pompen in steden van vergane glorie. Dit gaat van speciale ontwikkelingsbanken tot grote stimulansen voor topbedrijven om zich daar opnieuw te vestigen.
Connectie
Factoren die vroeger de boel gemakkelijker bijeen hielden, zijn vaak verdampt of staan onder druk. Dat is allemaal zorgwekkend genoeg maar dat wordt het nog meer als de politieke verantwoordelijken gedeconnecteerd zijn van de basis van de samenleving.
De politiek komt minder en minder toe aan een langetermijnvisie. Net op het moment dat er leiderschap nodig is dat vertrouwen in de toekomst kan opwekken nodig voor de verwerking van grote maatschappelijke veranderingen. Want ja, er moet tegelijkertijd beleid gevoerd worden om de huidige angsten te bezweren als dat de toekomst voorbereid moet worden. Mensen die bijvoorbeeld hun job verliezen door digitalisering moeten naar andere jobs worden geleid. En dat betekent ook dat de studies dat de VDAB daar in tekort schiet, aanleiding moeten zijn voor het afdwingen van betere performantie op dat vlak van het arbeidsagentschap. Op lange termijn is vooral kwaliteitsvol onderwijs de sleutel voor die veranderende wereld. Dat betekent dat alarmbellen moeten afgaan bij de indicaties over de niveaudaling in het onderwijs.
Mensen zijn in staat te begrijpen dat zaken complex zijn, als hen tenminste wordt uitgelegd waarom ook moeilijke beslissingen zich soms opdringen. Het is belangrijker dan ooit dat politici connectie maken met de bevolking die ze beweren te vertegenwoordigen. Vandaag zijn er nog te veel indicaties dat de urgentie onderschat wordt.

maandag 27 mei 2019

Worden we wakker?


Worden we wakker?

De kiezer heeft gesproken. En wie de democratie ernstig neemt, zou nu eindelijk wakker moeten geworden zijn. De voorbije maanden was er veel te doen over klimaatjongeren die op straat betoogden. 
Sommige partijen probeerden daarop meer in te spelen dan anderen maar nogal eens te vol van zichzelf en niet enkel gebaseerd op wetenschap en feiten zoals nogal eens gesteld. Terwijl zoveel afhangt van realiteitszin. Burgeractivisten kunnen in ons land inderdaad hun recht gebruiken om hun zorgen kenbaar te maken. Er zijn er die betogen omdat ze vrezen voor het einde van de wereld. Anderzijds zijn er die effectief moeite hebben om het einde van de maand te halen. In een democratische rechtstaat is het aan verkozen politici om alle vaak tegenstrijdige belangen te verzoenen. Alleen vinden veel politici het paradoxaal moeilijker te zien wat de kiezer zondag in het kieshokje wilde uitdrukken. 

Een ding staat echter als een paal boven water: er is een groot ongenoegen in ons land. Nu kunnen politieke gezagsdragers niet voor alles verantwoordelijk gehouden worden. De kern van waar ze dat wel voor kunnen, is de deugdelijkheid van het bestuur. En dat is alles behalve een triviaal thema. Als er iets zowel welvaart als welzijn van een bevolking significant beïnvloedt is het dat wel.
Het is belangrijk te erkennen dat ons land op heel wat maatstaven een heel middelmatige positie inneemt. We presteren onder ons niveau. We hebben een te lage tewerkstellingsgraad, een te hoge staatsschuld, een te dure overheid… De noordelijke landen doen het op veel vlakken heel wat beter. Het is belangrijk dat we meer ambitie ontwikkelen en dat zullen we dus niet doen door ons bijvoorbeeld enkel te vergelijken met een land als Frankrijk. Op de meer dan dertig indices die Itinera opvolgt, scoort België op zowat alles beter dan Frankrijk maar op bijna geen enkele beter dan een land als Zwitserland. We denken vaak dat we bij de besten horen, maar dat spoort niet met het totaalbeeld van de laatste decennia. Neem nu de competitiviteitsindex van het World Economic Forum, gebaseerd op zestig economische, ecologische en sociale criteria. Ons land is ondertussen weggezakt tot de eenentwintigste plaats. Nederland en Duitsland staan respectievelijk op plaats vier en zes. 

Ons voorstel is dat platgetreden paden verlaten worden en dat in plaats van een gebruikelijk regeerakkoord de ambitie hoger gelegd wordt. Waarom zou ons land geen doelstellingen voor meerdere legislaturen kunnen formuleren? Bijvoorbeeld: België moet de ambitie hebben om te presteren zoals Nederland en Duitsland, van de eenentwintigste naar de vijfde plaats in het Concurrentievermogen. Die index combineert overigens economische en financiële met sociale en ecologische indicatoren, en hun onderling evenwicht kortom: goed bestuur. De sleutel daarbij kan erin bestaat dat aan kennisinstellingen gevraagd wordt om concrete opties uit te werken hoe dergelijke ambitie te realiseren. Vandaag leeft er in het publiek debat vooral veel morele verontwaardiging, pure emotie… Mensen zijn in staat te begrijpen dat zaken complex zijn: als hen tenminste wordt uitgelegd waarom soms ook moeilijke beslissingen zich opdringen.
Deze week startte de zoektocht “waarom heeft men niet op ons gestemd?”. De onvrede van de bevolking heeft te maken met veel factoren. Een eerlijke aanpak van de uitdagingen inzake migratie en integratie hoort daarbij. Allerlei ondoordachte initiatieven die meer belastingen en administratieve last opleveren zeker ook. Nochtans zou niemand echt verrast mogen zijn. In talloze enquêtes blijkt al jaren dat het vertrouwen in de instellingen in ons land fors zwak noteert. 

Wat nodig is voor goed bestuur enerzijds en om de onvrede tegen te gaan anderzijds overlapt op korte termijn niet volledig. Op lange termijn is er geen alternatief voor beter bestuur en daadkracht beleid dat ook aantoont dat het algemeen belang hoger noteert dan partijbelangen. Mensen hebben een echt perspectief nodig eerder dan politici die enkel op de winkel passen, terwijl ze nogal eens het gevoel hebben dat het huis in brand staat.