zaterdag 7 december 2013

De omvang van de overheid

Welke zijn factoren die de omvang van de overheid doen afwijken van het niveau dat overeenstemt met het belang van haar inwoners?

Een belangrijk probleem is uiteraard dat er in het algemeen geen individuele prijs per eenheid overheidsdienstverlening aangerekend wordt aan de burger bij het "gebruiken" van de overheidsdienst. Soms kunnen we uiteraard wel (een partiële vorm) van gebruiksbelasting (benefit taxation) spreken. Vooral voor zaken waar men bewust toch een prijs wil hanteren om het gedrag rekening te houden met neveneffecten. Typisch voorbeeld is dat de meeste afvalophaaldiensten tegenwoordig aan de burger een factuur sturen in functie van het aantal kilogram opgehaald afval.

Met vele andere openbare diensten gebeurt dit niet. Dat varieert van het gebruik van het onderwijssysteem in het leerplichtonderwijs waar de burger niet betaalt voor het onderwijs zelf tot het hoger onderwijs waar slechts een heel beperkt inschrijvingsgeld gevraagd wordt. Dit laatste is tot op de dag vandaag controversieel. De zorg om geen toegangsbarrière te vormen voor achtergestelde gezinnen is daarbij belangrijk.

Economen hebben men onderzocht in hoeverre de omvang van de dienstverlening van de overheid beïnvloed wordt door deze problematiek. Enerzijds is er het theoretische geval van zogenaamde Lindahlpricing waar de overheid erin slaagt per eenheid overheidsdienst een eenheidsprijs aan te rekenen. Zonder marktmacht zou dit dan tot de optimale hoeveelheid overheid leiden. In de praktijk is zowel aan de voorwaarde van een eenheidsprijs als het ontbreken van marktmacht niet voldaan. Dit kan enerzijds aanleiding geven tot monopoliegedrag waarbij de overheid een hogere prijs kan zetten. Indien de burger vrij is om zijn eigen gevraagde hoeveelheid dienstverlening te bepalen, zal hij als gevolg minder diensten gebruiken dan in het geval van Lindahlpricing. Het typische monopolieresultaat dus: minder consumptie bij hogere prijzen. Bij perfecte prijsdiscriminatie is er in eerste instantie geen efficiëntieverlies maar inkasseert de overheid een (perfecte) monopolierente. In de praktijk zal dergelijke rente echter niet altijd efficiënt besteed worden...

Sinds het werk van Niskanen en de Public Choiceschool wordt echter rekening gehouden met de werking van bureaucratie en de mogelijkheid dat de burger een opgelegde hoeveelheid overheidsdienst moet consumeren. Dit leidt dan tot een excessieve hoge overheidsomvang. Dit vertaalt zich niet per se in extra diensten maar kan omgezet worden in een excessieve omvang van inputs eerder dan outputs. Hierdoor treedt er sowieso een groot maatschappelijk verlies op.

Benedenstaande grafiek toont deze drie gevallen waarbij de asterix staat voor Lindahlpricing (theoretisch equivalent van vrije markt voor overheidsdienst), M staat voor de monopoliesituatie en B voor Niskanen Bureaucratie.


zaterdag 8 juni 2013

Pascal

La dernière démarche de la raison est de reconnaître qu'il y a une infinité de choses qui la surpassent.Elle n'est que faible si elle ne va jusqu'à connaître cela. Pensées, Blaise Pascal, 1623 – 1662

 Reason is, and ought only to be the slave of the passions, and can never pretend to any other office than to serve and obey them." David Hume

Nous ne nous tenons jamais au temps présent. Nous anticipons l'avenir comme trop lent à venir, comme pour hâter son cours ; ou nous rappelons le passé, pour l'arrêter comme trop prompt : si imprudents, que nous errons dans les temps qui ne sont pas nôtres, et ne pensons point au seul qui nous appartient ; et si vains, que nous songeons à ceux qui ne sont plus rien, et échappons sans réflexion le seul qui subsiste. C'est que le présent, d'ordinaire, nous blesse. Nous le cachons à notre vue, parce qu'il nous afflige ; et s'il nous est agréable, nous regrettons de le voir échapper. Nous tâchons de le soutenir par l'avenir, et pensons à disposer les choses qui ne sont pas en notre puissance, pour un temps où nous n'avons aucune assurance d'arriver.

Que chacun examine ses pensées, il les trouvera toutes occupées au passé et à l'avenir. Nous ne pensons presque point au présent ; et, si nous y pensons, ce n'est que pour en prendre la lumière pour disposer de l'avenir. Le présent n'est jamais notre fin : le passé et le présent sont nos moyens ; le seul avenir est notre fin. Ainsi nous ne vivons jamais, mais nous espérons de vivre ; et, nous disposant toujours à être heureux, il est inévitable que nous ne le soyons jamais.

Blaise Pascal, 1623-1662
 


Wees op uw hoede als mensen pleiten voor solidariteit met DE MENS maar er niet toe overgaan in hun individuele levenssfeer. De filosoof Jean Jacques Rousseau had steeds de mond vol over sociaal contracten etcetera maar liet zijn eigen kinderen over aan een weeshuis. Jonathan Swift zei destijds maar half ironiserend dat hij DE NATIE, DE GEMEENSCHAP wantrouwt of zelfs haat omdat al zijn Liefde gericht was op werkelijke individuen van vlees en bloed. Edmund Burke begreep het morele fundament achter dergelijk schijnbare extreme opvatting en sprak over "To be attached to the subdivision, to love the little platoon we belong to in society, is the first principle (the germ as it were) of public affections. It is the first link in the series by which we proceed toward a love to our country and to mankind." 
Voor al diegenen die denken dat wetenschap waardenvrij kan zijn, de woorden van Adam Smith, 1759: "The idea of the utility of all qualities of this kind, is plainly an after-thought, and not what first recommends them to our approbation."

Merk op dat hij hiermee niet zoals velen in de valkuil struikelt om waarden als tegengesteld te plaatsen van nuttigheid. Hij toont immers evengoed dat vertrouwen essentieel is om de markt te laten functioneren. Maar hij weigert waarden als puur instrumenteel te zien omdat ze ook bijdragen aan bv. het ordentelijk laten werken van het economisch systeem. Oliver Williamson verzette zich later ook tegen een instrumentele visie op waarden zoals vertrouwen.

In vele andere werken, blijven andere economen blind voor de oorsprong van de voorkeuren van de mens. In Accounting for Tastes zal Gary Becker wel het orthodox paradigma verlaten dat preferenties gegeven zijn en fenomenen incorporeren als gewoontes, verslavingen, sociale druk, liefde en sympathie.

De nieuwe institutionele school gaat in op de beperkte rationaliteit van de mens. Net instituties vormen in hun ogen mechanismen om aan die beperkingen een antwoord te bieden. Ze vervullen coördinatierol met lagere transactiekosten als gevolg. Wel zag iemand als Douglas North in dat ze niet per se efficiënt zijn voor de maatschappij. Ze kunnen soms de transactiekosten voor sommigen reduceren maar ze verhogen voor anderen.


zondag 7 april 2013

1-9-2010



Hoe de overheid zich rijk rekent

Heel zelden wordt stilgestaan bij de wijze waarop we de welvaart van een land vandaag meten. Een anekdote is dat ik de enige student in mijn studiejaar was die koos voor het vak ‘Systemen van Nationale Boekhouding’. Ook onder economen beseft men nauwelijks de mate waarin het meten van het bruto binnenlands product feitelijk op conventies berust. Aan alles wat afbreuk doet aan het aura van exacte wetenschappelijkheid van de economische discipline, wordt in het algemeen weinig aandacht besteed.
Nochtans is de geschiedenis van het meten van onze welvaart een interessant verhaal. Als we ons beperken tot de moderne geschiedenis dan ligt aan de basis ervan Nobelprijswinnaar Simon Kuznets, die in de jaren 1930 voor de Verenigde Staten de basisprincipes en eerste schattingen uitvoerde.
Deze intellectuele reus had de ambitie van de nationale rekeningen een werkelijke maatstaf van de welvaart van de natie te maken. Dat betekende bijvoorbeeld dat hij ervoor pleitte uitgaven aan bewapening, reclame en speculatieve activiteiten niet integraal op te nemen. Alle overheidsuitgaven die geen werkelijke diensten aan de maatschappij betroffen, beschouwde hij als kosten die geen maatstaf konden uitmaken van de gecreëerde waarde.
Voor Kuznets was de overheid een tussenpersoon die zo efficiënt mogelijk diende te werken, maar niet automatisch beschouwd kon worden als schepper van toegevoegde waarde. De bureaucraten die echter het werk later overnamen, hadden een meer opportunistische benadering van het ‘nationaal inkomen’.
Kuznets kwam snel op ramkoers met zijn voormalige assistenten die afstand namen van de welvaartsbenadering van het nationaal inkomen.
Bepaalde delen van de Amerikaanse administratie wilden de overheidsuitgaven sterk opvoeren, maar de studiedienst van de regering baseerde zich op Kuznets’ ramingen om te stellen dat dit de economie negatief zou beïnvloeden. Vanaf dat moment zag men duidelijk de druk toenemen op de statistici om de methode van Nationale Boekhouding te veranderen. In 1942 kwam zo een nieuwe raming van de omvang van de economie tot stand die al bepaalde overheidsuitgaven opnam ondanks Kuznets protest dat die niet-productieve bestedingen betroffen.
Recent onderzoek heeft aan dit verhaal een wending gegeven die werkelijk tot de verbeelding spreekt. Eind april 1941 reisde niemand minder dan John Maynard Keynes naar de Verenigde Staten op verzoek van de Britse minister van Financiën om de Amerikanen ervan te overtuigen hun oorlogshulp aan Groot-Brittannië te verruimen. In zijn land had Keynes de schatkist al overtuigd om het na- tionaal inkomen te herdefiniëren als de som van private en overheidsuitgaven. Dat gebeurde praktisch door Keynes’ wapenbroeder Richard Stone, die in 1984 ook de Nobelprijs economie zou ontvangen. De eerste resultaten van de nieuwe nationale rekeningen had Keynes meegenomen naar de Verenigde Staten om te pleiten voor meer financiële steun. Recent geanalyseerde documenten tonen nu dat Keynes wel eens de doorslag kan gegeven hebben om ook in de Verenigde Staten overheidsuitgaven volledig bij het nationaal inkomen te tellen.
Kuznets deed nog een laatste poging om te verhinderen dat men de thermometer van de economie manipuleerde vanuit ideologische overtuigingen. Hij stelde dat de belastingen betaald door bedrijven beschouwd konden worden als betalingen voor diensten van de overheid aan bedrijven. Het was voor hem duidelijk dat dit geen finale maar intermediaire producten betrof die dus niet volledig opgenomen konden worden in de meting van het nationaal inkomen. In een bekend wetenschappelijk tijdschrift reageerden zijn oude assistenten op zijn kritiek dat zijn voorstellen praktisch onhaalbaar waren en daarmee was de kous af. Kuznets kritiek dat op die manier alles waaraan de overheid haar geld spendeert, goed of slecht, automatisch beschouwd wordt als economische groei maakte geen indruk meer. Kuznets werd door zijn eigen assistenten afgevoerd als een geniale maar ouderwetse econoom die beleefd maar vastberaden genegeerd kon worden.
Dit verhaal kan als een historische kantlijn worden afgedaan. Maar anderzijds werpt het ook een kritisch licht op onze kritiekloze benadering van economische groei. Nochtans zijn er vandaag grote vraagtekens of we met onze nationale boekhouding werkelijk meten wat we denken te moeten meten. Terwijl de discussie zeventig jaar geleden ging over de wijze waarop overheidsuitgaven blindelings overgenomen worden in het nationaal inkomen, stelt zich vandaag de vraag of we niet bedachtzamer moeten omspringen met dergelijke fundamentele economische concepten.