We end by alluding to an implication of the argument of this paper that economics and biomedical science need to be brought together for an improved understanding of pandemics. For example, in the UK while science has played an integral part of the evidence considered when developing policy (Brooks-Pollock et al., 2021), there has been a distinct lack of representation from the economics research community in the various advisory bodies.6 As a result, the evidence presented to government has focused solely on the likely impact of control policies, e.g., closure on schools, contact tracing, on limited health outcomes, numbers of cases, hospital admissions and deaths. However, as we have argued throughout this paper, pandemics do not just make people sick—they affect the entire economy as people adapt and adjust to these new risks. Identifying strategies to manage future pandemics cost-effectively, it is vital that evidence presented to policy makers takes into account these complex interactions between different systems. The key challenge is building strong relationships between the economics and epidemiology modelling communities to ensure better representation on government advisory panels for future pandemics.
dinsdag 31 mei 2022
vrijdag 20 mei 2022
Voedselrisico’s
Voedselrisico’s
Sommige lezers herinneren nog dat ik in 2014 het boek
Roekeloos publiceerde dat de analyse maakte over de systemische zwaktes van het
financieel stelsel. Na de dissectie van de falingen van de systeembanken ging de tweede helft van het boek over de schuldencrisis van
de overheden. De analyse was toen al dat de roekeloosheid van centrale
banken veel risicovol gedrag stimuleren door hun goedkoopgeldbeleid. De
hoge inflatie vandaag kan daar helaas niet los van gezien worden.
De excessen in de markt worden inderdaad vaak mogelijk
gemaakt en nog opgejaagd door te soepel monetair beleid. De crisis van de
voedselprijzen heeft echter ook naar analogie met de bankencrisis een meer systemische
kant. Kritische economen maken de analyse dat het financieel systeem leidt
onder het probleem van “de lange keten”. Zeker als daardoor de moraliteit van
verantwoordelijkheid verzwakt kan dat ziekelijk problematisch worden. Denk aan
banken die voor 2008 rommelkredieten doorverkochten op een wijze dat niemand
nog wist welk risico er bij de bron genomen werd. In tegenstelling tot het
relatiebankieren waar Adam Smith als grondlegger van de economische wetenschap
voor stond, waren we beland in wat ik noemde de “transactiegebaseerd” financieel
kapitalisme. Kort gezegd een rit “van relatiebankieren naar transactiebankieren”.
Robuust voedselsysteem
Over naar de voedselsector. George Monbiot van de Guardian
stelt in zijn nieuw boek “Regenesis: Feeding the World without Devouring the
Planet” dat er ook in het voedingstelsel een structurele en reeds lang groeiende
systeemcrisis aan het woeden is. Waar ik hem volg is dat het steeds opletten is
voor ontsporingen omdat de menselijke overmoed ons nu eenmaal vaak parten
speelt. Dit gekoppeld met cognitieve verblindingen van allerlei aard.
Als er over onze voedselbevoorrading zelfgenoegzaamheid en overmoed
bestaat, dan heeft die blindheid wellicht zijn wortels in het idee dat er
zoveel decennia een dalende tendens was bij het aantal ondervoede mensen op
wereldschaal. Die curve kan velen in slaap gewiegd hebben. Critici stellen dat kenmerken
die het voedselstelsel minder kwetsbaar maken op belangrijke knooppunten verzwakt
zijn. In plaats is een grotere convergentie en synchronisatie van bedrijfsstrategieën gekomen. Minder redundantie,
modulariteit en backupsystemen dus. Volgens
een bepaalde benadering controleren vier mastodonten tot 90% van de mondiale
graanhandel.
De kernvraag is of ons voedselsysteem robuust is. Op dit
moment lijkt het toch gerechtvaardigd te zijn om te stellen dat het dit in de
grotere mate is dan veel andere systemen. Het heeft zeker een veerkracht want
ook tijdens de coronacrisis is er steeds een aanbod geweest ondanks vragen daarover.
Uiteraard is het een complex systeem wat dus zwakke plekken kan bevatten zonder
dat we ze gemakkelijk weten te identificeren. Een betrouwbaar systeem bevat
redundantie wat betekent dat er duplicatie is ingebouwd zodat er bij falen een
terugvalpositie is. Om de fragiliteit van een systeem te reduceren mag het
falen op een bepaald punt niet het hele netwerk bedreigen. Dit impliceert economisch
typisch best een diversiteit aan zakenmodellen. In de financiële crisis waren
te veel banken op exact dezelfde wijze bezig.
Er zijn tendensen van eenzijdigheid met een afnemend divers ecosysteem inzake voedsel. Evengoed moet ook gesteld worden dat er voor veel voedingselementen ook ruime alternatieven bestaan.
Bevoorrading: Westen versus de rest
Persoonlijk denk dat we zeker waakzaam dienen te zijn voor
boven beschreven risico’s. Het Westen lijkt minder kwetsbaar te zijn in zijn
voedselsysteem dan andere delen van de wereld (1).
De coronacrisis toonde paradoxaal echter ook aan dat internationale handel als
een buffer kan functioneren waarbij een tekort op één continent gelenigd kan
worden door aanbod komende van een ander continent. Met name lijkt Europa hier een
groot voordeel uit te halen maar een continent als Afrika dat op zoveel wijzen
al fragiel is, veel minder (2).
Uiteraard ondervinden we in de Europese Unie ook problemen van stijgende
voedselprijzen door de combinatie van de pandemie en vooral de invasie van
Oekraïne. Dit betekent echter niet dat de markt niet werkt, in tegendeel.
Wat landen in het Westen toch moet bezig houden is de mate dat
de financialisering ook in de voedingssector kwetsbaarheden heeft
binnengeloodst. Concentratie van de markt in slechts enkele sleutelspelers en
te hoge schuldposities blijken dan ook de kwetsbare plekken die niet onderschat
mogen worden. Een van de meest frustrerende elementen van de bankencrisis was
dat de bevolking dacht dat gegeven haar belang problematische ontwikkelingen in
financiële sector toch wel ernstig en kritisch opgevolgd worden. Gegeven het
belang van de voedselsector voor de mens zou het erg zijn, moesten we tot de
ontnuchtering komen dat het risico voor een voedselcrisis op wereldschaal
onvoldoende geanticipeerd wordt.
Betaalbaarheid
Om de betaalbaarheidscrisis voor de hele wereld aan te
pakken, is het belangrijk dat het conflict met Rusland niet inhoudt dat het landbouwareaal
van Oekraïne voor een lange termijn onbeschikbaar blijft. Een van de kwetsbaarste
punten, ook in het Westen, is de beschikbaarheid van kunstmest. Volgens de
Green Markets North America Fertilizer Price Index zijn de kunstmestprijzen bijna 150% hoger dan vorig jaar. Dit hoeft echter niet de
voedselbevoorrading in het Westen te rantsoeneren. Onze
voedselproductie is in Vlaanderen voor de helft afhankelijk van het gebruik van
kunstmeststoffen. Indien dierlijke mest op een correcte manier bewerkt wordt, kan
dit een aanvaardbare alternatief vormen voor chemische kunstmeststoffen.
Daarvoor moet Vlaanderen wel bereid
zijn om aan de EU te vragen de Nitraatrichtlijn aan te passen wat een meer
circulair gebruik van dierlijke mest mogelijk maakt. Het is een voorbeeld van
de wijze waarop flexibiliteit toelaat om de voedselbevoorrading te verzekeren. Europa lijkt nog marge te hebben vooraleer het zelf in een gevaarzone komt van voedselveiligheid. Wel zou het door wendbaar beleid zelf kunnen bijdragen aan het tegemoetkomen van zorgen over voedselvoorziening elders. In
2011 pleitte ik in het landbouwmagazine Landgenoten van VILT reeds voor meer
prudentieel denken over landbouwbeleid met gepaste plaats voor buffers en afbouw
van kwetsbaarheden. Zoals The Economist stelde, creëert momenteel de combinatie van tegenvallende oogsten in China door overvloedige regenval, hitte en droogte in India maar ook de VS en Afrika uitzonderlijke stress op het voedselsysteem. Voor ons is momenteel essentieel dat de globale handel zijn rol van buffer kan naast de bereidheid om verstandig om te springen met reguleringen die in crisistijden flexibeler bekeken dienen te worden. (3)
(2) Assessing the evolving fragility of the global food system - IOPscience
The economist, The coming food catastrophe, The coming food catastrophe | May 21st 2022 | The Economist
donderdag 5 mei 2022
Het temmen van het inflatiebeest
In een vorige bijdrage schetsten we het klimaat dat heerste bij de ervaring van de stagflatie in de jaren 1970. De in 1979 benoemde Paul Volcker als gouverneur van de Amerikaanse centrale bank stond voor de opdracht de strijd tegen het inflatiebeest te voeren. Economen doceren vaak dat afgezien van oorlogen en Grote Depressies, de inflatie op andere momenten bijna altijd minder dan 5% en meestal rond de 2 tot 3% bedraagt. Dat geldt dus niet voor de ervaringen in de jaren 1970 en... vandaag.
De jaren 1970 waren tot nu toe Amerika's enige uitbarsting van inflatie in vredestijd. Tijdens de eerste olieprijsschok bereikte de olieprijs op een gegeven moment in de dollars van vandaag het niveau van maar liefst 73 dollar per vat. Stijgende energieprijzen in deze periode hielpen "een nieuw tijdperk in de Amerikaanse inflatie" in te luiden, aldus het ministerie van Arbeid.
In 1979 leidde een tweede olieschok tot een daling van de Iraanse olieproductie als gevolg van de Iraanse Revolutie. "De gemiddelde burger begreep de energiecrisis als een paniek aan de pomp - de angst dat we niet genoeg olie zouden hebben om onze gastanks te vullen, onze huizen te verwarmen of onze fabrieken te runnen" (1)
Aanbodeconomie
Een belangrijke vraag was de mate dat overheidsbeleid zelf het probleem van stagflatie nog verergerde. Indien dat zo was, dan was het aanpakken daarvan essentieel om inflatie wel met enig succes te kunnen bestrijden. In wezen dachten beleidsmakers tot dan dat ze via beleid konden kiezen tussen lage inflatie of lage werkloosheid. Indien ze minder werkloosheid wensten kon dit door het stimuleren van de economie wat dan wel ten koste zou gaan van hogere inflatie.
Dit beeld van een menu tussen lage werkloosheid of lage inflatie bleek echter niet op te gaan in de context van stagflatie. De economie zat in een spiraal van versnellende inflatie vanwege ontsporende inflatieverwachtingen. Zodra duidelijk wordt dat de Federal Reserve niet echt om inflatie geeft en niet veel zal doen om deze in te dammen, beginnen bedrijven en consumenten inflatie te verwachten en plannen ze daarop. Deze dynamiek zelf creëert inflatie, in de vorm van hogere lonen en prijzen, wat op zijn beurt de voorspellingen van mensen over inflatie in de toekomst versterkt, wat leidt tot een giftige spiraal.
Tot dan was de 'vraageconomie' dominant waarbij elke crisis bestreden werd door het stimuleren van de economie. Het was een inzicht van de zogenaamde "aanbodeconomen" dat dit op een bepaald moment niet meer lukte door aanpassingen van de verwachtingen. Het toelaten van beperkt meer inflatie om de werkloosheid te doen dalen, was in doodlopend straatje beland met de hyperinflatie. Het inzicht groeide dat de inflatiespiraal moest gebroken worden. En dat dit wellicht eens een pijnlijke zaak kon worden.
De meest eenvoudige analyse bestaat er in te besluiten dat de inflatie in de jaren 1970 uit de hand kon lopen omdat - totdat Paul Volcker aantrad, niemand voldoende prioriteit gaf aan het bestrijden van de inflatie. Dus veeleer dan te poneren dat de dominante factor ontwikkelingen waren in het Midden-Oosten is dit een analyse van onvermogen van beleidsmakers in het Westen (2).
Een belangrijke vraag is in welke mate aanbodschokken zoals het olie-embargo onvermijdelijk tot een ontsporende inflatie moet leiden of dat dit enkel gebeurt als de centrale bank haar opdracht verwaarloost. Het is naïef om te denk dat het opsplitsen van inflatie in componenten volstaat om hierop het antwoord te vinden. Milton Friedman beklemtoonde dat als de centrale bank haar monetair beleid correct uitvoert de energiecomponenten wel een prijsschok kunnen ondergaan maar dat dit impliceert dat er minder geld is om uit te geven aan andere componenten. Voor hem betekende dit dat inflatie altijd een monetair probleem is (3).
Er is dan nog de intrigerende theorie dat minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger eigenlijk een rol heeft gespeeld in de olieprijsschok. Hij zou deze geaccepteerd hebben om op die manier de sjah van Iran te subsidiëren in zijn strijd tegen de Sovjetunie. Volgens voormalig minister van Financiën William Simon weigerde Kissinger om bij Saoedi Arabië te verzoeken Iran onder druk te zetten. Dit had grote prijsverhogingen tijdens de OPEC-vergaderingen van 1973 kunnen vermijden. (4)
Hubris
Dat beleidsmakers onvoldoende prioriteit gaven aan het bestrijden van inflatie is uiteraard tragisch. Als beleidsmakers de risico's niet verkeerd hadden ingeschat, dan hadden ze immers meer van hun doelen hebben bereikt. Het is een bittere les om politiek kapitaal juist in te zetten. President Nixon, zijn adviseurs en Fed gouverneur Arthur Burns kunnen deels terecht opwerpen dat hun voorgangers hen wel in erg slechte positie hadden gemanoeuvreerd. Tijdens de jaren 1960 hadden president Lyndon Johnson en zijn adviseurs Arthur Okun en William McChesney Martin vooral pijnlijke dilemma's achtergelaten zonder aantrekkelijke keuzes. Door de obsessie die ze nog hadden met de Grote Depressie geloofden ze dat werkloosheid bijna steeds beantwoord moest worden met het stimuleren van de economie. Pas na de jaren 1970 zouden economen opnieuw ernstiger beseffen dat sommige problemen diepe hervormingen vergen. Een belangrijk stuk van de werkloosheid was immers structureel geworden en dus niet meer vatbaar om te verdwijnen enkel door een soepel monetair en budgettair beleid.
Pas na de jaren 1970 erkenden economen dat soms een bewust beleid van afkoeling van de economie vereist is. De vraag is of vandaag beleidsmakers bereid zijn om een groeivertraging te accepteren. Dit om te vermijden dat we jarenlang blijven worstelen met systemische inflatie die ons finaal veel meer zal kosten, ook in termen van werkgelegenheid en welvaart.
Destijds was Nixon daartoe zeker niet bereid. Hij lag immers veel te veel wakker van de nadelige politieke gevolgen van trage groei voor zijn eigen herverkiezing. Het is echter niet alleen de zwakheid van de politiek die een noodlottige rol kan spelen. Ook centraal bankiers worden vaak verlamd door het verlangen om moeilijke keuzes uit te stellen en te hopen dat pijnlijke dilemma's vanzelf verdwijnen.
Bovendien is er de vraag in welke mate de onafhankelijkheid van de centrale bank geen fictie is. De financiële markt was erg bezorgd dat de centrale bank te gemakkelijk onder druk zou komen staan om de tekorten van de politiek te moeten financieren. Nixon was er trots op een veilige methode gevonden te hebben om boodschappen te bezorgen aan de Fed zonder dat de pers daarvan op de hoogte kon komen. Volgens de overlevering dateert het axioma in het institutionele geheugen van de Federal Reserve dat er beter minder dan meer directe contacten zijn met de staf van het Witte Huis uit deze periode.
Prijscontroles
Een van de belangrijke lessen van de stagflatiejaren uit de jaren 1970 is dat prijscontroles politiek soms aantrekkelijk zijn maar economisch zo goed als nooit verstandig zijn. De prijscontroles van toen kalmeerden de inflatieverwachtingen niet. Elke keer prijscontroles geactiveerd werden, ontstond de verwachting al dat de prijzen zouden opveren eenmaal de controles werden opgeheven. Finaal brachten ze de economie veel schade aan zonder meer dan erg kortstondig respijt inzake prijsstijgingen. Ze zorgden ervoor dat de noodzakelijke en onvermijdbare aanpassing naar minder energiegebruik alleen maar vertraagd werd. (5) Het meest problematische aan de prijscontroles was wellicht nog dat ze tot overmoed leidden en ervoor zorgden dat men minder aan monetaire en budgettaire verstrakking dacht dan nodig.
Verstrakking
Terwijl de eerste prijsschok tussen 1972 en 1974 vooral te maken had met stijgende energie -en voedselprijzen en het ontsporen van de loonkosten was de piek tegen het einde van de jaren 1970 een veel breder fenomeen. Een belangrijke factor daarbij was het cumulatief oplopen van begrotingstekorten die de stabiliteit van de economie ondermijnde. Het vergde de vastberadenheid van Fed voorzitter Paul Volcker om dit een halt toe te roepen. Een speciale vergadering van het Federal Open Market Committee (FOMC) op 6 oktober 1979 zette unieke beleidsmaatregelen in gang om de aanhoudende stijging van de inflatie te bestrijden.
Niet onbelangrijk was dat het Comité besloot eerst te focussen op het groeitempo van de geldvoorraad in de economie (en de rente als secundair te beschouwen daarbij). Het gevolg was wel dat de cruciale rente (federal funds) steeg van 10 procent aan het begin van 1979 tot 19 procent in het midden van 1981 (6). Iedereen ziet vandaag hopelijk in wat dit impliceert als verstrakking van het monetair beleid.
Confrontatie
De Volcker-desinflatie, samen met andere factoren, verzwakte de Amerikaanse economie wat ervoor zorgde dat de politieke autoriteiten in confrontatie gingen met de centrale bank. De voorzitter van het Huis van Afgevaardigden van de Verenigde Staten Jim Wreight eiste het ontslag van Volcker in 1982 (7). Die stelde op een persconferentie dat hij desondanks niet zou overgaan tot het versoepelen van het geldbeleid.
Ondertussen nam de inflatie af van 6,1 procent begin 1982 en vervolgens tot 3,7 procent in het volgende jaar. Vanaf 1983 begon het werkloosheidspercentage aan een gestage daling. Met het herstel in zicht en de inflatie sterk verminderd, nam de politieke druk op Volcker en de Federal Reserve ook af. Door te breken met de traditionele procedures en door te zetten ondanks een recessie die naar historische maatstaven vrij groot was, herstelde de Fed de geloofwaardigheid voor lage inflatie. Uiteindelijk bleek de recessie na de verstrakking van het monetair beleid kleiner dan velen hadden voorspeld. Door het herstel van de geloofwaardigheid van de centrale bank kon de economie vervolgens lang groeien zonder opnieuw in een gelijkaardige inflatiespiraal terecht te komen. (8)
Lessen
Een van de lessen van toen is dat de bezorgdheid over de inflatoire gevolgen van beleid niet kan worden uitgesteld totdat de economie ooit haar Nirvana van volledige werkgelegenheid bereikt. Vandaag stelt zich de vraag in welke mate gelijkaardige fenomenen spelen die leidden tot hardnekkige stagflatie. En vooral of er nu evenveel capaciteit is van centrale bankiers om te doen wat ze horen te doen.
Vandaag is de inflatie opnieuw erg breed verspreid. Een kwart van alle goederen en diensten kent intussen een inflatie van meer dan 6%, bijna twee derde een inflatie van meer dan 3%.
De grote les van de stagflatie van de jaren 1970 is dat inflatie steeds onder controle gebracht kan worden als men maar bereid is te doen wat nodig is. In Duitsland zorgde de Bundesbank ervoor dat tegen het midden van de jaren 1970 de inflatie al gehalveerd was. Tegen het begin van de jaren 1980 was de inflatiepiek al volledig voorbij.
Er is ook de les dat niet alleen de centrale bank zijn plicht moet doen maar ook politieke overheden hun inflatoir beleid van begrotingstekorten moeten afbouwen. Dat impliceert vandaag dat steun inzake koopkracht enkel verstandig is in de mate dat ze erg selectief is. Het algemeen pompen van meer geld zal contraproductief zijn. Prijscontroles brengen finaal typisch meer schade toe dan ze erg tijdelijk aan verlichting opleveren.
(1) Meg Jacobs, 2017, Panic at the Pump: The Energy Crisis and the Transformation of American Politics in the 1970s
(2) J. Bradford DeLong, 1997. "America's Peacetime Inflation: The 1970s," NBER Chapters, in: Reducing Inflation: Motivation and Strategy, pages 247-280, National Bureau of Economic Research
(3) Milton Friedman geciteerd in Ball, Laurence, and N. Gregory Mankiw. 1995. Relative Price Changes as Aggregate Supply Shocks. Quarterly Journal of Economics 110: 161-62
(4) Isaacson, Walter. 1992. Kissinger. New York: Simon and Schuster
(5) Rockoff, Hugh. 1984. Drastic Measures: A History of Wage and Price Controls in the Romer, Christina. 1986.
(6) Bill Medley, Volcker's Announcement of Anti-Inflation Measures | Federal Reserve History, https://www.federalreservehistory.org/essays/anti-inflation-measures
(7) William L. Silber, 2012, Volcker: The Triumph of Persistence, Bloomsbury Press
(8) Goodfriend, Marvin, and Robert King. “The Incredible Volcker Disinflation.” Journal of Monetary Economics 52, no. 5 (July 2005): 981-1015.
woensdag 4 mei 2022
Stagflatie: de ontsporing van de jaren 70
De oliecrisis van 1973 of de eerste oliecrisis begon in oktober 1973 toen de leden van de Organisatie van Arabische olie-exporterende landen onder leiding van Saoedi-Arabië een olie-embargo afkondigden. Het embargo was gericht tegen landen die Israël hadden gesteund tijdens de Jom Kippoeroorlog. In 1974 bedroeg de inflatie 10% en volgens enquêtes van toen vond 81% van de Amerikanen de prijsstijgingen het grootste probleem. De discussie van toen werd gedomineerd door de evolutie van de olieprijzen en de geldcreatie. De inflatie-ontsporing in de jaren 1970 volgde op een decennium waarin de totale geldhoeveelheid tweemaal zo snel was gegroeid als de tien jaar ervoor (1). Dit was mogelijk gemaakt door het loskoppelen van de dollar van het goud door het opschorten van het Bretton Woodsstelsel in 1971. Empirisch onderzoek komt tot de conclusie dat het de aanbodschok was door de oliecrisis die aan de basis lag van de combinatie van de recessie met hoge inflatie (2).
De eerste reactie van Westerse centrale banken was de rente te verlagen om de groei aan te moedigen. Ze besloten dat inflatie een secundaire zorg was wat voor sommigen benauwend lijkt op de reactie van de monetaire autoriteiten tijdens 2021 in de huidige inflatiecrisis. Nochtans wordt sinds decennia nu gedoceerd dat dit beleid leidde tot een verdieping en verlenging van de negatieve effecten van het embargo. De mens is echter in staat om lessen uit de geschiedenis ook weer te vergeten. De prijsschok zorgde voor grote tekorten op de lopende rekening in olie-importerende economieën. Er werd de zogenaamde petrodollar gecreëerd, waardoor OPEC overtollige fondsen via de kapitaalmarkten naar het Westen kanaliseerden om daar de tekorten op de lopende rekening te financieren. De werking van dit mechanisme vereiste de versoepeling van de kapitaalcontroles in olie-importerende economieën.
Tot 1974 gold er een verbod voor Amerikaanse burgers om edelmetaal te kopen. Na 31 december 1974 konden Amerikanen zich beschermen tegen monetaire onverantwoordelijkheid door goud te kopen. Banken en detailhandelszaken in de Verenigde Staten bereidden zich van tevoren voor om aan de eisen van beleggers te voldoen. De Sterling National Bank and Trust Company in New York en de First AmTenn Corporation, met bankfilialen in Tennessee, Alabama en het zuiden van Kentucky, bereidden goudstaven voor in maten variërend van één ounce tot veertig ounces. Ze beloofden goudstaven te leveren in "nauwsluitende plastic verpakkingen ... zodat een goudstaaf of wafel niet gemanipuleerd kon worden voor de levering." De vrijemarktprijs van goud reageerde op de verwachte vraag door op 30 december 1974 een piek van $ 197,50 te bereiken, een stijging van 75 procent op jaarbasis. Een duidelijk teken van hoge inflatieverwachtingen.
Pijnlijk
De maatschappelijke onrust over de inflatie kon door de Amerikaanse centrale bank niet genegeerd blijven. In 1974 trok die de rente op en zag erop toe dat er strakker kredietbeleid werd gevoerd. Een uitdaging voor beleidsmakers is uitleggen aan het publiek dat het bestrijden van inflatie een zaak is van lange adem. De inflatie bedroeg nog 12% in 1975 om te dalen naar 5% in 1976. Dat een pijnlijk beleid in 1974 voeren geassocieerd kan worden met een afnemende inflatie twee jaar later is iets wat heel moeilijk te brengen is. Zelfs al moest het forum bestaan waarop een beleidsmaker of dergelijke economische thema's met het publiek zou kunnen spreken.
Presidentskandidaat Gerald Ford probeerde nochtans de strijd tegen inflatie in te zetten door de politieke campagne met de titel "Whip inflation now". Afgekort WIN uiteraard maar dit werd met grote scepsis ontvangen. Velen droegen de ronde knopen omgekeerd ('NIM') met de stelling "No immediate miracles" waarmee ze wellicht meer kennis vertoonden van de moeizame weg om het inflatiegevaar klein te krijgen. Ford verloor de verkiezingen in 1976 van tegenkandidaat Jimmy Carter. De bevolking leed overigens nog steeds onder koopkrachtverlies. Een inflatie van 5% betekende nog steeds dat het leven duurder werd en was nog steeds een niveau meer dan dubbel zo hoog als gewenst en als gangbaar tien jaar ervoor.
Om het economisch klimaat te schetsen kunnen we gebruik maken van getuigenissen die in enquêtes opgenomen werden. Een gescheiden moeder van twee kinderen in Atlanta verklaarde in de New York Times: "Ik kocht net een huis en de belangrijkste reden was inflatie. Ik was bang dat als ik het nu niet deed, morgen te laat zou zijn. De echtgenote van de politiecommissaris van East Hampton bekende dat ze geld had geleend om naar een pretpark te gaan met haar twee dochters: "We hadden het gevoel dat we het nu moesten doen." (3)
American Footballssupporter Ron Gordon haalde de media door zijn protest tegen de prijsverhoging van hotdogs op het speelveld San Francisco Giants wat hem lof opleverde van A. Kahn, topadviseur van president Carter. Carter zelf werd echter in de pers belaagd met de vraag of de inflatie niet vooral kwam door het inflatoir beleid van de federale overheid. Om die druk te bezweren ontsloeg zijn volledige staf. Johnny Carson van de gelijknamige TV-show stelde dat minister van financiën Blumenthal zijn ontslagpremie ongetwijfeld in Krugerrand gekregen. Het zegt wel iets dat Carson ervan uit kon gaan dat het TV-publiek voldoende vertrouwd zou zijn met de naam van de op dat moment populaire gouden munt. Deze werd intensief gekocht door beleggers als bescherming tegen inflatie.
Eind juli 1979 stelde president Carter de beruchte Paul Volcker aan als voorzitter van de Amerikaanse centrale bank. De eerste renteverhoging onder Volcker werd echter ontvangen door een opstoot in de goudprijs wat als een motie van wantrouwen werd gezien. De inflatieverwachtingen waren grondig ontspoord. De strijd tegen inflatie zou nog een heel lang vervolg krijgen met de tweede olieprijsschok (4).
(1) Federal Reserve Bank of St. Louis. "The Great Inflation: A Historical Overview and Lessons Learned." https://research.stlouisfed.org/publications/page1-econ/2012/10/01/the-great-inflation-a-historical-overview-and-lessons-learned/
(2) Alan S. Blinder & Jeremy B. Rudd, 2013. "The Supply-Shock Explanation of the Great Stagflation Revisited," NBER Chapters, in: The Great Inflation: The Rebirth of Modern Central Banking, pages 119-175, National Bureau of Economic Research, Inc.
(3) William L. Silber, 2012, Volcker: The Triumph of Persistence, Bloomsbury Press
(4) Michael Corbett, 2013, Oil Shock of 1973–74 | Federal Reserve History, Federal Reserve Bank of Boston
reading
1. marktwerking
https://www.ft.com/content/f7f76d7c-2d01-4129-b87d-fcc9815e3a77
I was struck, at the annual University of Chicago Stigler Center’s monopoly
conference a couple of weeks ago, by barn-burning comments from the head of the
Federal Trade Commission, Lina Khan, and Department of Justice antitrust
division chief Jonathan Kanter. Both insisted on the need to look beyond
consumer welfare, for more than four decades the touchstone of US antitrust
law, to “market realities” when thinking about regulatory action. Both made it
very clear that they were ready to “take on the big fights,” as Khan put it,
and hold not just companies, but individuals, accountable. Referring to Jesse
Eisinger’s eponymously titled book on the decline in the DoJ’s willingness to
go after corporate wrongdoing, Kanter said: “We aren’t part of the chickenshit
club.” Investors, take note.
2. ESG
There is far too much groupthink in ESG investingThere is far too much groupthink in ESG investing | Financial Times (ft.com)