maandag 28 december 2015

Slagschaduw van een professie

Vol moed beginnen nieuwe parlementairen aan een carrière. Ze hebben wel eens gehoord dat het parlement niet meer de baken vormt van democratie zoals in de handboeken beschreven, maar daar laten ze zich niet door tegenhouden. Als ze eerlijk zijn, moeten ze enkele jaren later toegeven dat van al hun hooggespannen verwachtingen weinig in huis is gekomen. Een belangrijk deel onder hen gaat daar echter niet onmiddellijk voor uitkomen. Het is toch wel zo comfortabel, het pluche.

Wat is er misgelopen? Voor een stuk heeft het uiteraard te maken met het feit dat het parlement helemaal niet meer zo centraal staat in de democratie. Dat het oorspronkelijke idee van 'checks and balances' vaak niet meer functioneert. Dat de particratie heerst op basis van een volgzame meerderheid in het parlement. Dat het parlement een stemmenmachine is die van elders zijn instructies krijgt. Ex-premier Herman Van Rompuy stelde dat 'Een parlementslid van de meerderheid moet zwijgen. En bij de oppositie heeft men zelfs niets te zeggen.' .Je zou denken dat de intellectuele elite hier schande over zou spreken, maar niets is minder waar. Dat de democratie uitgehold is, wordt nauwelijks opgemerkt. En vaak sluimert op de achtergrond een hautain misprijzen op het plebs. Bij links leeft vaak de idee dat meer betrokkenheid van de burger enkel ruimte zou scheppen voor de mondige hooggeschoolden. Met andere woorden, omdat er altijd wel een groep laaggeschoolden is die niet ingaat op inspraakmogelijkheden, moet je iedereen  die inspraak ontzeggen.

Bovenstaande diagnose zou nauwelijks controversieel mogen zijn. Het volgende zou dat wel kunnen zijn. De onderzoekers Datta en Nugent toonden in 1986 een sterk verband aan tussen economische groei en de juridisering van de maatschappij. Een negatief verband wel te verstaan. Voor elke percent punt toename in het aantal advocaten in de beroepsbevolking vonden ze een afname van de economische groei met 4,76%. Dit werd sindsdien nog meermaals bevestigd. Wat opvalt is hoe weinig juristen in staat zijn de economische gevolgen van hun werk in te schatten. De Soto (2000) stelt dat ze zo in staat zijn om vooruitgang te saboteren op een meer effectieve wijze dan terroristen, omdat ze weten hoe dat te doen met behulp van de wet. Zo fors zouden wij het niet formuleren maar het is wel nodig om de vaak impliciete invloed van het juridische bloot te leggen en het terug te brengen tot zijn gepaste rol als instrument om de maatschappij mee vorm te geven en niet als doel op zich.

In elk geval is het tijd om een aantal valkuilen bloot te leggen. Een daarvan is dat weinig juristen oog hebben voor de economische gevolgen van hun werk of ze alvast begrijpen. Een andere is dat er wetten afgekondigd worden die in de praktijk niet werken. Dit omwille van de constructiefout dat bij ontwerp van de wet men vaak blind is voor hoe de administratieve en sociale werkelijkheid functioneert.

Uiteraard is het een terechte opwerping dat dit niet eigen is aan het juridische. Dat de verwijten terug te brengen zijn tot een verkeerde hantering van het juridische. De meest briljante juristen geloven inderdaad dat de wet dient om de mens te dienen en niet andersom (net zoals goede economen wegen zoeken om de economie de mens te laten dienen in plaats van vice versa). We mogen echter niet blind zijn voor de realiteit dat te vaak het juridische beoefenen een neiging heeft tot antiquarianisme en juridische subtiliteiten gemakkelijk aangewend kunnen worden om politieke verkozenen ondergeschikt te maken aan zij die feitelijk enkel een rol hebben om beleid in een juridische vorm te gieten.

De bevolking heeft wel degelijk heel wat reden om een ongenoegen te ervaren bij hoe het beleid mismeesterd wordt. Dinosaurussen kunnen echter gemakkelijk verbetering blokkeren op basis van hun juridische handigheid. Daar heeft het volk echter geen boodschap aan.



(1) Samar K. Datta and Jeffrey B. Nugent, Adversary activities and per capita income growth, World Development, 1986, vol. 14, issue 12, pages 1457-1461

Kevin M. Murphy; Andrei Shleifer; Robert W. Vishny, The Allocation of Talent: Implications for Growth. . The Quarterly Journal of Economics, 1992, Vol. 107, p 503-530

Stephen P. Magee, William A. Brock and Leslie Young, Black Hole Tariffs and Endogenous Policy Theory: Political Economy In General Equilibrium. New York: Cambridge University Press, 1989.

(2) De Soto, Hernando. The Mystery of Capital: Why Capitalism Triumphs in the West and Fails Everywhere Else. Basic Books, 2000

Annex:

In Frankrijk was in 1881 41% van het parlement jurist, in 1906 was dit 37%. Theodore Zeldin: "But a legal education, of course was no stimulus to innovation or imagination. The skill of these lawyers was in effecting compromises, in acting as interpreters between classes and powers bringing a semblance of order in anarchaic situations. That is why they were so highly valued in the early years of the Third Republic. They helped to consolidate it... It was no accident that the proportion of lawyers in parliament fell after 1920: they were of less use when new challenges demanded change. A republic of lawyers was even less of a threat to established values and traditional ways of thought than a republic of professors. "(T. Zeldin, France 1848-1945, Politics and Anger", OUP, 1979


Geen opmerkingen:

Een reactie posten