Er wordt vandaag over weinig onderwerpen meer gediscuteerd
dan over de islam. Een onderwerp dat echter minder aanbod komt is de
economische performantie van moslimlanden. Nochtans bestaat er een uitgebreide
wetenschappelijke literatuur ter zake.
Tot de late jaren 1990 stonden de meeste analyses over de islam en economische performantie op het actief van niet-economen. Vaak erg boeiend maar weinig op empirische studie gebaseerd. Dit impliceert dat er heel veel theorieën bestaan die niet getoetst werden op basis van rigoureuze (ook kwantitatieve) analyse. Zonder in het andere extreem te vervallen door de limieten van deze methodes te negeren, werpen we toch graag een blik op de resultaten van deze empirische studies omdat ze vaak minder aan bod komen in het debat.
Er zijn dus studies gemaakt over onderwerpen zo verscheiden als de impact van de pelgrimstocht naar Mekka op de attitudes van de pelgrims, van de Ramadan op de productiviteit, van dat Zakat als belasting, van islamitische liefdadigheidsinstellingen, van islamitisch bankieren (cf. intrestverbod), islamitisch onderwijs (bv. madrasa). Voor een bespreking hiervan verwijzen we naar uitgebreide literatuurstudies[i]. In dit kort bestek zullen we ook ons enkel toeleggen op brede analyses over de economische evolutie van moslim-gedomineerde maatschappijen.
Laten we beginnen met enkele cijfers op een rij te zetten. Het gemiddeld inkomen per hoofd van de 57-landen tellende Organisation of Islamic Cooperation bedroeg in 2014 een 10.015 dollar tegen 42.216 dollar voor de OESO-landen. Merken we op dat de armste landen op de wereld overwegend niet-moslimlanden telt. Ook op maatstaven als alfabetisering, levensverwachting en de samengestelde Human Development Index scoren moslimlanden fors lager dan het wereldgemiddelde laat staan dan de OESOlanden.
Waarden als economische fundamenten
Eerder schreef ik een bijdrage[ii]
over de band tussen de Westerse waarden en de economische performantie van
Westerse landen. Dat stuk verscheen in het boek “De Verlichting uit evenwicht”
en inderdaad komt de evidentie aan bod rond het belang van de
Verlichtingswaarden voor onze welvaart. Evengoed lag de nadruk echter op het
feit dat de wortels daarvan al veel vroeger opgespoord kunnen worden. Met name
kwamen de politieke instituties aan bod van de Italiaanse stadstaten in de 12
de eeuw na Christus die de absolute macht van de heerser aan banden wisten te
leggen. Uiteindelijk is het een historisch proces waarbij de Romeinse
wettelijke traditie zijn weg vond naar het heden waarbij individualisme, de rol
van corporaties, de cruciale functie van markten en de legitimiteit van wetten
gemaakt door de mens centraal kwamen te staan in de Westerse maatschappelijke
ordening.
Er is bijvoorbeeld heel wat evidentie over de relatie tussen de rechtsstaat en de economische groei. Mechanismen die eigendomsrechten beschermen, oprichting van bedrijven faciliteren en de handhaving van contracten verzekeren, blijken fundamenteel. De combinatie van instituties, regels, normen en organisaties van een land maken samen het sociale model uit. Het belang van de Westerse waarden en normen van zelforganisatie, de rechtsorde, de legitimiteit van het meerderheidsstelsel, respect voor minderheden, individualisme en vertrouwen tegenover niet-bloedsverwanten is dus wetenschappelijk ondertussen stevig onderbouwd. En dan speelt het zelfversterkende effect van de geschiedenis. Hoe langer een land ervaring heeft met democratische proces, des te stabieler de democratie wordt en hoe meer economische welvaart verankerd geraakt.
Lange persistentie
Op het vlak van dat vermelde vertrouwen scoren moslimlanden
al merkelijk zwakker. Volgens de World Values Survey antwoorden daar slechts
28% dat “de meeste mensen vertrouwd kunnen worden” tegen bijvoorbeeld 46% in
Europese landen[iii].
Het gaat over een vertrouwen dat ons in staat stelt te handelen met mensen van
buiten onze familiekring, zeg maar vreemden[iv].
Experimenten hebben aangetoond dat hierdoor een “laag-vertrouwensevenwicht”
ontstaat met vele gevolgen. Een daarvan is dat wederzijds voordelige
economische transacties verhinderd worden[v].
Het kan geargumenteerd worden dat het honderden jaren (tot duizend jaar) heeft
geduurd vooraleer dit sociaal kapitaal in Europa opgebouwd werd. Dit betekent
enerzijds dat we ons terughoudend moeten opstellen tegenover deterministische
visie maar anderzijds ook kritisch verhouden tegenover de maakbaarheid van het
fundamentele sociaal weefsel.
De literatuur bevat fascinerende bevindingen inzake wat bekend staat als “lange persistentie”fenomenen waarbij instituties van honderden jaren oud huidige situaties verklaren. Zo kan een verband gelegd worden tussen het welvaartsverschil vandaag tussen Noord- en Zuid-Italië en de politieke instituties zoals de stadstaten in het Noorden en de Byzantijnse en later Bourbon-dominantie in het Zuiden. Studie toont zo dat vroegere Ottomaanse heerschappij samenhangt met een lagere ontwikkeling op een aantal financieel-economische indicatoren[vi].
Onderzoekers verwijzen daarbij niet alleen naar het intrestverbod dat in de islam langer effectief werkte maar ook de rol van “waqfs” die niet dezelfde flexibiliteit kennen als Westerse corporaties om ondernemingszin te faciliteren. Ook wordt een invloed toegeschreven aan de lagere autonomie van steden in het Midden-Oosten in vergelijking met Europa in de cruciale ontwikkelingsperiode[vii]. Dit werd gekristalliseerd in de rol van de “kadi” of belastingsambtenaar van de Sultan die dus meer diens belang behartigde dan van de steden. Het islamitisch recht droeg volgens studies bij aan onvoldoende gelijkmatige ontwikkeling van de kwaliteit van landbouwgrond[viii].
We hebben al gewezen op het belang van de rechtstaat als fundamentele factor voor welvaartsontwikkeling. Dat vandaag zelfs in Saudi-Arabië en Iran in economische zaken vaak een variant van Westerse rechtsregels gebeuren, wijst op deficiënties van oudsher op dat vlak. Verschillende auteurs schoven dan weer de thesis naar voren van de wetenschappelijke neergang die ze toetsten via ambitieuze kwantificeringsoefeningen.
Zo onderzochten ze alle werken van voor 1850 in de Harvard Library collectie en rapporteerden ze dat de bijdrage van moslimauteurs daalde van 12% tussen 900 en 1100 naar slechts 2% tegen 1700. Geografische analyse levert op dat de neergang begon in Iran in de 12de eeuw.
Chaney[ix] suggereerde de invloed daarop van de zogenaamde “Sunni heropleving” die geestelijken aanzette om religieuze werken te promoten ten koste van wetenschappelijke werken. Ook geeft hij aan dat in de periode 900-1100 slechts 4% van de boeken in de Harvard collectie geschreven werden door een auteur gelinkt aan een madrasa tegen 40% in 1300-1400. Opnieuw zou de rol spelen van de “waqf” die de madrasa oplegt te functioneren volgens de wensen van de stichter terwijl Westerse universiteiten zich gemakkelijker kunnen ontplooien door hun grotere autonomie.
Historische bronnen van autoritair bestuur
In eerder werk toonden we het belang van democratische waarden aan voor de economische ontwikkeling. Het is geen verrassing dat landen met moslimmeerderheid minder democratisch zijn en aangetoond werd dat dit niet toegewezen kan worden aan de factor olie.
Een beruchte hypothese was dat de link tussen de huidige graad van democratisering (of gebrek eraan) en de veroveringen tijdens de eerste Islamitische eeuwen.
Chaney[x] zelf zoekt de verklaring daarvoor in de heerschappij van de veroverde gebieden met legers en bureaucraten voornamelijk bestaande uit slaven. Deze hadden weinig binding met de lokale elites waardoor deze laatste zich moeilijker ontwikkelden tot lokale aristocratie zoals in het Westen. In het Westen werd de vorst immers gedwongen met hen tot een machtsevenwicht te komen wat cruciaal was in het terugdringen van het absolutisme in onze contreien. Platteau[xi] heeft in verschillende werken zijn analyse uitgewerkt in welke mate het eb en vloed van de machtsstrijd tussen geestelijken en de staat periodes opleverde van emancipatie afgelost door periodes van meer “religieuze puurheid”. De civiele maatschappij heeft volgens hem nooit dezelfde rol kunnen spelen die in het Westen leidde tot het loslaten van het traditionalisme.
Uitleiding
Klassiek zijn de "Oriental studies" die grote visies uitwerkten op basis van grote historische interpretatie. Wat de moderne analyse daaraan toevoegt is op zoek gaan naar unieke datasets en deze rigoureus hanteren om bepaalde hypotheses te testen. Wat wel opgemerkt wordt over de "Islamic and Middle Eastern studies" is dat deze vaak niet kritisch keken naar de (economische) impact van bepaalde instituties omdat dit wel eens kon leiden tot geen academische ‘toegang’ meer krijgen tot bepaalde regimes… Onderzoekers stellen vandaag bijvoorbeeld dat de neergang van de wetenschap door de Mongoolse invasie weerlegd kan worden. Alternatieve verklaringen waren echter lang niet verteerbaar…Scepticisme is een gezonde houding maar struisvogelpolitiek niet.
Het is niet omdat er kritische analyses gemaakt worden over ‘waqfs’ en andere mosliminstituties dat die geïnterpreteerd moeten worden als het volledig verwerpen ervan. Net zoals de gilden in het Westen waren dergelijke instituties in moslimlanden vaak lang erg functioneel maar begonnen later als een handicap te werken.
[i] Kuran,
Timur, Islam and Economic Performance: Historical and Contemporary Links,
Journal of Economic Lterature, 2018. We confronteren de bevindingen in deze
literatuurstudie met werk in voetnoot ii en iv.
[ii]
Ivan Van de Cloot, Waarden als economische fundamenten, in De Verlichting uit
Evenwicht, Van Halewyck, 2016.
[iii] Bohnet,
Iris, Benedikt Herrmann, and Richard Zeckhauser. 2010. “Trust and Reference
Points for Trustworthiness in Gulf and Western Countries.” Quarterly Journal of
Economics 125 (2): 811-28.
[iv]
Zie ook Ivan Van de Cloot, “De economische discipline: concurrentie én
coöperatie “ in “De mythe van de ik-dentiteit”, 2016
[v] Binzel,
Christine, and Dietmar Fehr. 2013. “Social Distance and Trust: Experimental
Evidence from a Slum in Cairo.” Journal of Development Economics 103 (July):
99-106.
[vi] Grosjean,
Pauline. 2011. “The Institutional Legacy of the Ottoman Empire: Islamic Rule
and Financial Development in South Eastern Europe.” Journal of Comparative
Economics 39 (1): 1-16.
[vii] Bosker,
Maarten, Eltjo Buringh, and Jan Luiten van Zanden. 2013. “From Baghdad to
London: Unraveling Urban Development in Europe, the Middle East, and North
Africa, 800-1800.” Review of Economics and Statistics 95 (October): 1418-37.
[viii]
Michalopoulos, Stelios, Alireza Naghavi, and Giovanni Prarolo. 2016. “Islam,
Inequality, and PreIndustrial Comparative Development.” Journal of Development
Economics 120 (1): 86-98
[ix] Chaney,
Eric. 2016. “Religion and the Rise and Fall of Islamic Science.” Working paper,
Harvard University.
[x] Chaney,
Eric. 2012. “Democratic Change in the Arab World, Past and Present.” Brookings
Papers in Economic Activity 42 (Spring): 363-414.
[xi] Platteau,
Jean-Philippe. 2001. Institutions, Social Norms, and Economic Development. Amsterdam:
Harwood. Platteau, Jean-Philippe. 2008. “Religion, Politics, and Development:
Lessons from the Lands of Islam.” Journal of Economic Behavior and Organization
68 (2): 329-51. Platteau, Jean-Philippe. 2011. “Political Instrumentalization
of Islam and the Risk of Obscurantist Deadlock.” World Development 39 (2):
243-60. Platteau, Jean-Philippe. 2017. Islam Instrumentalized: Religion and
Politics in Historical Perspective. New York: Cambridge University Press
Geen opmerkingen:
Een reactie posten