donderdag 20 juni 2019





In de Amerikaanse geschiedenis klinken de namen van de “Populisten” en de “Progressieven” nog altijd als een klok. Het betreft bewegingen die geboekstaafd zijn als grote democratische hervormingsbewegingen uit de periode tussen 1870 en 1930. De Populisten ontstonden uit tegenslag en woede terwijl de tweede een beweging was van de middenklasse die ontstond in een periode van voorspoed. Ze streden tegen een bevoorrechte klasse die gezien werd als een club die een gesloten netwerk onderhield waar outsiders niet bij geraakten. Ze waren succesvol in de mate dat er een correctie kwam op de politieke corruptie en de verwante monopolisering van het Amerikaanse bedrijfsleven van die tijd. De banden tussen grote bedrijven en politici was wel extreem nauw in die tijd met praktijken die vandaag buiten de wet gesteld zijn. Als vriendendienst werden monopolies bij wet vergund geconnecteerde bedrijven. De Populisten kregen een enorme aanhang toen in 1879 de dollar terug gekoppeld werd aan het goud wat voor de boeren met veel schulden een enorm zware tol vergde. De Populistische leider kreeg eeuwige roem door zijn uitroep om de landbouwers “niet te kruisigen op een kruis van goud”. Tegen het einde van de eeuw verloor de beweging echter momentum vooral omdat landbouwprijzen een forse opleving kenden. Er kwam echter ook belangrijk beleid tot stand zoals een soepelere bankroetprocedure en wetgeving tegen monopolies (oa. de Sherman Act van 1890).
De Progressieven vormden een beweging die eerder uit de sterkere stedelijke middenklasse kwam. Zij wilden opkomen voor de kleine ondernemer die moest opboksen tegen gigantische monopolies die samenspanden met corrupte politici. Ook zij kregen hervormingen in beweging gaande van veiligheid op de werkvloer, betere kwaliteit van het onderwijs en sterkere naleving van de wetgeving tegen monopolies. In de verkiezingscampagne van Woodrow Wilson figureerde het probleem van “bigness” centraal in de strijd. Op dat moment hervormde Wislon ook het banksysteem met de creatie van de centrale bank en nieuwe regulering tegen monopolies (Clayton Act van 1914).
In veel Europese staten is er nooit in dezelfde mate een anti-monopolie beweging geweest. Voor een stuk bepaalt dat het grotere corporatisme in nogal wat continentaal Europese landen. Vaak heeft dat corporatisme ook zijn goede kanten zoals Mitbestimmung bij Duitse bedrijven. Het kan echter ook doorschieten en verklaart voor een stuk ook dat het belang van gezonde concurrentie minder sterk leeft onder de bevolking. Net zoals tegenmachten essentieel zijn voor de democratie (cf. check&balances) zijn zogenaamde “countervailing powers” belangrijk voor een gezond economisch weefsel. Een te grote staatsafhankelijkheid wordt in onze cultuur niet altijd voldoende als een risicofactor gezien. Het gevaar dat de overheid particuliere belangen laat domineren is evengoed reëel. Belangengroepen kunnen hun stem laten horen maar overheden hebben als taak om de grote maatschappelijke keuzen te maken en daarbij het algemeen belang uitsluitend te laten voorgaan[1].




[1] Zie ook: Itinera Institute, 2019, Plan voor het Land, Lannoo Campus
"Genius can only breathe free in an atmosphere of freedom."
"The general tendency of things throughout the world is to render mediocrity the ascendant power among mankind."


Geen opmerkingen:

Een reactie posten