zondag 6 juli 2014

“23 things they don’t tell you about capitalism” van Ha Joon Chang

Ha Joon Chang heeft met “23 things they don’t tell you about capitalism” een lezenswaardig boek geschreven dat gericht is op het marktfundamentalisme dat vanuit de Angelsaksische wereld al veel schade heeft aangericht. Vanuit Europees perspectief is het verleidelijk zijn discours als een lofrede op ons model te lezen. Nochtans is het duidelijk dat ook op het continent niet steeds het juiste evenwicht gevonden wordt tussen het trekken van lessen uit de realiteit van zowel marktfalingen als tekortkomingen aan de kant van de overheidsinterventie.

Terwijl zijn analyse is dat in de Angelsaksische wereld het economisch discours te dominerend is, leert de Belgische realiteit dat ook een parlement gevuld met juristen zijn beperkingen kent. Persoonlijk kan ik me vinden in zijn idee dat het niet een economische school is die alle wijsheid in pacht heeft. Hij spreekt over de noodzaak van economisch pluralisme terwijl ik al sinds dag en dauw alleen affiniteit voel met eclectische economen die zich niet opsluiten in de doctrines van een school.

Dit impliceert ook vaak dat er geen hapklare alomvattende antwoorden komen maar het zoeken van nieuwe evenwichten. Ha Joon Chang vertrekt daarbij wel steevast uit zijn beleving van het Angelsaksische kapitalisme zodat hij voor een Europeaan wat te weinig wijst op de excessen aan de andere kant van het spectrum. Zo deelt hij mijn analyse over het probleem van de dictatuur van de korte termijn op de financiële markten geassocieerd met het zogenaamde “aandeelhouderskapitalisme”. Maar het “stakeholder”-kapitalisme heeft ook zijn risico’s waarmee we in België, Duitsland, Frankrijk ook vertrouwd zijn. Crony capitalism situeert zich aan beide uitersten van het spectrum. Dat Chang nogal eens gebruik maakt van stropopredeneringen waarbij het lijkt alsof alle economen buiten hemzelf neoliberale idioten zijn, komt ook door de opbouw van het boek waarbij hij elk hoofdstuk begint met een staaltje marktfundamentalistisch denken om dat dan te weerleggen. Op die manier riskeert hij wel voor eigen kerk te preken van hen die alles op de schop willen nemen in plaats van intelligente correcties aan te brengen.

Dwarsdenken is nuttig maar het kan ook doorschieten. Hoofdstuk 7 is daar een voorbeeld van waarbij de auteur wat te vrijblijvend heel het idee van vrijhandel op de korrel neemt. Ongetwijfeld heeft hij gelijk dat indien er te grote welvaartsverschillen bestaan tussen landen opgepast moet worden dat vrijhandel niet leidt tot exploitatie van het onderontwikkelde land. Ook moeten we het “infant industry” argument om bepaalde sectoren te beschermen als ze nog te fragiel zijn om blootgesteld te worden aan de genadeloze internationale concurrentie ernstig nemen. Toch moeten we niet het kind met het badwater weggooien. Een land dat zich afsluit van de buitenlandse concurrentie kan haar eigen economie zo ook in coma brengen en niet toekomen aan de noodzakelijke transformatie. Chang brengt vaak een tegenvoorbeeld die een doctrine onderuit moet halen. Voor mij gaat dit een stuk voorbij aan de essentie. Het is net omdat economie geen exacte wetenschap is er ook geen universele wetten van verwacht moeten worden. Een wiskundige wet kan je onderuit halen met één tegenvoorbeeld. In de sociale wetenschappen moet je accepteren dat veel verschillende modellen naast elkaar kunnen bestaan.

Dat Changs eigenzinnigheid om ook op glad ijs kunnen brengen, wordt voor mij bevestigd in hoofdstuk 11 waar hij de gemakzuchtige analyse maakt dat het falen van het Afrikaanse continent het gevolg is van de vrijhandel. Er is zoveel interessante literatuur die wel degelijk wijst op het fatale belang van het bestrijden van extractieve instituties die blijkbaar aan hem voorbij gaat. Ik heb nog een exemplaar van mijn debat met James Robinson van “Why Nations Fail: The Origins of Power, Prosperity, and Poverty [Daron Acemoglu, James Robinson] dat ik hem daartoe cadeau zal doen.

Ook in hoofdstuk 12 valt hij te gemakkelijk in het andere extreem alsof overheden gemakkelijk winnaars kunnen selecteren. Wellicht is dat niet zijn bedoeling maar zo zal het wel geïnterpreteerd worden door bepaalde groepen. Veel nuttiger is volgens mij te proberen de cruciale voorwaarden te identificeren die van industrieel beleid een succes kunnen maken. Investeren in sunrise activiteiten (niet sunset) en tijdig bijsturen en zonodig de stekker eruit trekken hoort daar zeker bij. Chang onderstreept te weinig dat een overheid de verleiding kan hebben om veel te lang “throwing good money after bad”.


Changs neiging tot generalisatie speelt hem ook parten in hoofdstuk 14 waarbij hij ondernemerschap vandaag volledig reduceert tot mastodontbedrijven. Vandaag zijn er net met de digitale economie nieuwe kleinschalige vormen van ondernemerschap die bloeien.

Vanuit zijn afwijzing van het Amerikaanse model volgt dat hij wat ongenuanceerd bepaalde Europese modellen ophemelt waarvan we ook de beperkingen kennen. De Scandinavische landen hebben de voorbije jaren dan ook hun systeem ernstig moeten aanpassen omdat een en ander onhoudbaar werd. Wat er wellicht op wijst dat landen die er in slagen om op tijd bij te sturen, het net ietsje beter doen op lange termijn. In tegenstelling tot de institutionele sclerosis in België zien we in Scandinavië dus een capaciteit tot institutionele vernieuwing. Ook moeten we ons ervoor hoeden te denken dat we zomaar een model van het ene land kunnen overplanten naar een ander land. De Scandinavische cultuur van een goede relatie overheid-privésector kent een voorgeschiedenis, is ingebed in een traditie (embeddedness) die samenhangt met vertrouwen, transparantie, zin voor consensus: dat stamp je in ons polariserend land niet zomaar uit de grond. Zo zou het Scandinavisch model exporteren naar een land als België zonder besef dat dit ook cultuuromslag vereist, noodlottig kunnen zijn. En is ons land zo maakbaar of worden we tegenwoordig beheerst door angst die leidt tot status quo? Vergelijk ook met de rijke denktankcultuur die de regio daar kent terwijl bij ons partijen vooral advies inwinnen bij mensen met de juiste partijkaart:)


De ernstigste kritiek op Changs werk betreft zijn selectieve voorbeelden. Hij toont dat sommige landen slaagden terwijl ze onorthodox beleid volgden (industrieel beleid, protectionisme). Zoals William Easterly ook al argumenteerde is dit niet de juiste manier van procederen. Correcter is om alle landen te bestuderen die hiermee experimenteerden en dan te controleren hoeveel faalden en hoeveel slaagden. Doe dit en je zal heel andere conclusies trekken dan Chang. 
http://www.nybooks.com/articles/archives/2009/oct/08/the-anarchy-of-success/

Persoonlijk vind ik het veel productiever te onderzoeken wat de voorwaarden zijn opdat industrieel beleid kan slagen zoals ik deed in http://www.itinerainstitute.org/nl/artikel/de-10-geboden-voor-een-geslaagd-industrieel-beleid-belgie eerder dan een steriel debat voor of tegen zogenaamd onorthodox industrieel beleid.

Onvermijdelijk gaat de auteur nogal eens kort door de bocht maar hij getuigt over een kritische geest te beschikken. Persoonlijk had ik meer aandacht besteed aan de zwakste plek van ons huidig economisch bestel met name het bankwezen. Slotsom is inderdaad dat 95% van het degelijke economisch denken gewoon gezond verstand is. De geschiedenis heeft echter uitgewezen dat dit in bepaalde kringen nogal eens erg zeldzaam kan blijken.




 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten