maandag 19 november 2018

Rijk door zwarte piet?



Freelance journalist Jeroen Deckmyn schreef op 6 december 2017 op de opiniepagina van de VRT over de belangwekkende zaak van Zwarte Piet. Dit stuk wordt dit jaar opnieuw gretig gedeeld rond deze periode.

Het laatste wat ik wil doen is me in die voor deze periode onvermijdelijke discussie te mengen. Dekmyn vertelt hoe hij geconfronteerd werd door een Amerikaan die hem aansprak: "Jullie hebben daar een eigenaardige traditie van een oude blanke man die duizenden zwarte slaven tot zijn beschikking heeft. Is dat waar?". Zijn eerste reactie was om het kinderfeest te verdedigen maar toen hij recent opnieuw aangesproken werd met de stelling “"Dat is omdat jullie vroeger kolonies hadden in Afrika. Congo was van België, toch?"” komt hij tot andere inzichten. 

Niet twijfelend deze keer maar erg stellig verklaart hij: “Wanneer wij in het Westen zijn wie wij zijn, die rijke, beschaafde, gecultiveerde, humanistische mens, dan is dat omdat wij honderden jaren lang slaven hebben gecreëerd over de hele wereld. Van Afrika tot in Amerika, van op de Himalaya tot in de woestijn.” Waarop baseert Deckmyn zich echter voor deze uitspraak? Dat zou wel verhelderend zijn. Het hele debat vandaag wordt bepaald door emoties waarbij feiten vaak van secundair belang zijn. Daarom is het net verhelderend dat in zo’n beladen discussie geschermd wordt met een narratief waarvan zo maar wordt uitgegaan. Waarom? Omdat het goed klinkt? Gelooft men sommige verhalen sneller omdat ze uitkomen in het beoogde discours? 

Mond houden

Meer en meer komt het voor dat je in maatschappelijke discussies geacht wordt je mond te houden. Niet omdat er feiten zijn aangebracht die niet weerlegd kunnen worden maar omdat het onfatsoenlijk zou zijn vanuit je positie als Westerling.  We leven blijkbaar in een tijd waarbij we onszelf moeten afvragen welke feiten geoorloofd zijn en welke niet. Laten we ons eens een keer hierdoor niet tegenhouden en bekijken wat we weten over het verband tussen onze welvaart en de kolonisatie. De koloniale geschiedenis is complex en om tot zijn recht te komen verdient elk geval van kolonisatie apart bestudeerd te worden. Om de zaken in dit kort bestek enigszins behapbaar te maken, beginnen we eerst met de vraag of het Westen zijn huidige welvaart te danken heeft aan de kolonisatie.

Zijn we rijk door "ons" koloniaal verleden?
Ook hier moet gesteld worden dat algemene uitspraken moeilijk zijn. Om te beginnen heeft niet elk Westers land een even omvangrijk koloniaal verleden. Bij ons is zelfs een Oostendse actiegroep bereid tot het afzagen van de hand van een standbeeld van Leopold II omdat volgens hen alles wat er in Oostende is gebouwd, betaald is met bloedgeld dat Leopold II verdiende in Congo. Er kunnen wellicht meerdere doctoraatsthesissen geschreven worden inzake de geldstromen voor bekende gebouwen in België en of ze effectief te traceren zijn tot bloedgeld.

De bredere vraag of de grote welvaartssprong die het Westen rijk gemaakt heeft op het conto van de kolonisatie te schrijven is, kan echter eenduidiger met "nee" beantwoord worden.

Over de vraag waarom sommige landen rijker zijn dan andere, buigen economen zich al zo lang als de discipline bestaat. Heel kernachtig kan worden gesteld dat welvarende landen over betere politieke en economische instituties beschikken dan arme landen. Duizenden jaren lang, tot in de twintigste eeuw, waren gewone mensen overal arm. Een hoge levensstandaard was het privilege van  elites en niet de normale beloning van productieve arbeid. Zonder de noodzakelijke aanpassingen zou die treurige toestand waarschijnlijk zijn blijven bestaan. In arme landen is dat nog altijd het geval.
Het moderne ontwikkelingsdebat gaat over governance: hoe moeten we de gemeenschap structureren zodat instituties ontstaan die de cruciale welvaartshefbomen bevorderen? Een typische studie vindt bijvoorbeeld het meest pro­sociale gedrag in Boston en Melbourne en het laagste in Athene en Masqat. Wat inderdaad sterk overeenkomt met maatstaven inzake de sterkte van de rechtsstaat en transparantie van instituties.

Acemoglu en Robinson maken in hun boek Why nations fail een onderscheid tussen inclusieve en extractieve instituties. Economische instituties zijn voor hen inclusief als er sprake is van bescherming van privé-eigendom, van een onpartijdig rechtssysteem en van publieke diensten die de mensen gelijke kansen geven op de commerciële en financiële markt en bij het afsluiten van contracten. Ook moeten nieuwe bedrijven zich op de markt kunnen begeven en moeten mensen hun eigen loopbaan kunnen kiezen.

Van extractieve instituties is sprake als een minderheid de massa exploiteert zonder bescherming te bieden van particulier eigendom en zonder dat economische prikkels voor die massa beschikbaar zijn. Inclusieve economische instituties zijn intens verbonden met inclusieve politieke instituties. Een voorwaarde vormt de aanwezigheid van een gecentraliseerd gezag. Alleen dan kan een gelijk speelveld voor iedereen ontstaan en vervolgens gehandhaafd worden.

Zijn ex-kolonies vandaag arm door het koloniaal verleden?

De bovenstaande analyse spreekt dan wel tegen dat kolonisatie een belangrijke factor is geweest voor de welvaartssprong die het Westen gemaakt heeft, ze opent ook wel de mogelijkheid dat koloniserende regimes fundamentele en langdurende schade hebben toegebracht aan de ontwikkeling van ex-kolonies.  Uiteraard zijn er meerdere visies alleen al over de "Afrika-vraag". Volgens Jeffrey Herbst was de periode van kolonisatie te kort om enige blijvende invloed te hebben.

Er is de zogenaamde "eclectische consensus" van mensen als Peter Bauer en Nial Ferguson dat kolonialisme een stimulans gaf aan economische ontwikkeling door technologische transfers en het bestrijden van tropische ziekten en dan is er natuurlijk de thesis dat Europa de bron is van Afrikaanse ontwikkeling zoals bijvoorbeeld gesteld door Walter Rodney. Talloze wetenschappers hebben ondertussen heel gedetailleerd onderzoek verricht naar de lokale realiteit in Azië, Afrika en de rest van de wereld wat inzichten oplevert inzake de voorwaarden die maken dat voor sommige landen eerder de Herbst- dan wel de Rodneythesis plausibeler is. Afrika is het armste continent en ook de meeste inwoners ervan leven in armoede. De verklaring daarvoor ligt volgens het onderzoek van Robinson in problematische instituties op zowel micro- als het macroniveau:

- macroniveau: kleptocratisch bestuur, zwakke staten onmachtig om wet en orde af te dwingen. De mechanismen om aansprakelijkheid en legitiem bestuur af te dwingen ontbreken wat mogelijk maakt om geldstromen te genereren die niet gebaseerd zijn op verdienste of productiviteit (rent seeking)
- microniveau: problematische mechanismen om productiefactoren (grond!) toe te wijzen, gebrek aan bestuurlijke aansprakelijkheid op lokaal vlak en gebrekkige sociale instituties van wederzijdse verplichtingen.

Types koloniale settings

Vooreerst moet uiteraard opgemerkt worden dat kolonisatie zich niet beperkt tot Afrika. Het is zelfs zo dat voor kolonies als de Verenigde Staten en Australië heel plausibel kan gemaakt worden dat zonder kolonisatie deze nooit zo’n hoge welvaart hadden bereikt. Ook moet opgemerkt dat er een aantal landen waar Europeanen niet koloniseerden zoals China, Japan en Thailand.

Erg pertinent is dat Afrika rond einde 19de eeuw nog steeds erg arm was en dat politieke centralisatie er vaak sterk ontbrak. Het brede patroon is dat gedurende de kolonisatie het bruto binnenlands product typisch toenam maar dit is nog steeds verenigbaar met verschillende koloniale ervaringen. In veel gevallen ging dit na de kolonisatie terug achteruit wat zelfs gebeurde inzake de gemiddelde fysieke lengte van de bevolking.

De eerste groep landen (1) die men onderscheidt zijn die waar er al hogere graad van centralisatie was voor de komst van kolonisten zoals in Benin, Botswana, Burundi, Ethiopië, Ghana, Lesotho, Ruanda en Swaziland. Economisch gezien waren er in dergelijke landen al essentiële instituties van publieke goederen en stabiele economische ordening voor de kolonisatie. In sommige landen was deze centralisatie echter op zich problematisch zoals in Buganda, Ruanda en Zululand met sterk militarisme en weinig inspraak.

De tweede groep (2) zijn landen waar de softe basisinfrastructuur op vlak van instituties er niet was (Robinson onderzoekt bijvoorbeeld de rol van lokale chieftains die recht toebedelen). Vanuit deze twee groepen waren er dan verschillende koloniale ervaringen. Je had de kolonisten die de instituties die reeds bestonden in zekere mate integreerden in het koloniaal regime (A). Anderzijds waren er de settings waar de kolonisten deze reeds bestaande instituties ontmantelden (B) zoals in Kenia, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe. 

Tijdens de kolonisatie vond er vaak een groei van bbp per capita plaats tegenover 1885. Er was een technologietransfer met bijvoorbeeld spoorwegen en mijntechnieken en aansluiting met de wereldhandel. Levensverwachting en geletterdheid verbeterde tegenover de lage niveaus van voor de kolonisatie. In sommige landen was er bijvoorbeeld nog geen geldsysteem en buiten Ethiopië was het wiel en de ploeg nog niet in voege. Er waren uiteraard wel meer landen waar al uitgebreide wegnetwerken en rechtsystemen voorhanden waren. Veelal was de inning van belastingen nog niet geroutineerd door een uitgebouwde bureaucratie.

Merk op dat een evaluatie van de kolonisatie extreem complex is en voor een stuk nooit compleet kan zijn omdat ingeschat moet worden wat het land van die landen was geweest zonder kolonisatie. In welke mate zou technologie zoals gezondheidszorg ook in het land gebracht zijn. Zou bijvoorbeeld de rol van missionarissen erg verschillend zijn geweest? Er is evidentie dat Botswana en Ghana reeds een centraliseringsproces kenden voor kolonisatie noodzakelijk voor het voorzien van recht en orde en andere publieke goederen. Zou dat echter ook in Kenia en Sierra Leone zijn gebeurd?

Wat er gebeurde, is dat toen de kolonisten wegtrokken, de situatie in landen waar er reeds voorheen belangrijke instituties aanwezig waren en deze niet ontmanteld waren, intact bleef en verdere ontwikkeling gebeurde (A1). Een andere categorie is deze waar het koloniaal regime wel een zekere welstand had gerealiseerd maar zonder respect voor de reeds aanwezige instituties (B1). Daar vond er typisch een economische breuk plaats die langdurige schade toebracht. De resterende settings waren heterogeen op het vlak van ontwikkeling maar in het algemeen erg precair. Sierra Leone was bijvoorbeeld armer na dan voor de kolonisatie. In de landen waar de kolonisaties de aanwezige instituties verwierpen was er bovendien vaak niet direct een afname van het bruto binnenlands product maar wel van het inkomen van grote bevolkingsgroepen. Het gemiddeld inkomen per hoofd nam dan wel vaak toe tijdens de kolonisatie met een afname in de jaren 60 tot de jaren 90. Sinds 2000 kennen vele Afrikaanse landen wel gestage positieve groei.

De toegevoegde waarde van uitgebreid onderzoek bestaat in de analyse van concrete (en vaak erg lokale) instituties in de mate dat ze inclusief of extractieve karakteristieken kennen. Het lijkt inderdaad erg pertinent om te vermijden in te algemene termen te spreken over het "gemiddeld effect" van kolonisatie door de grote heterogeniteit. Wanneer de focus ligt op meer dan enkel economische groei maar ook scholing, levensverwachting, inkomen en ontwikkeling dan kan men niet in het algemeen zeggen dat kolonisatie goed of slecht was onafhankelijk van de context. We laten het aan de lezer om een eigen oordeel te vormen. De vraagstelling is in elk geval complexer dan vaak gedacht. Het is zeker belangrijk de discussie rond het koloniaal verleden genuanceerd te voeren. Nog belangrijker is het om naar de toekomst te kijken. Mensen als Steven Pinker, Hans Rosling en Johan Norberg brachten de voorbije jaren heel wat positieve feiten aan het licht op een heel breed scala van indicatoren gaande van alfabetisering, levensverwachting als demografische transitie naar lagere geboortecijfers.

Laten we de woorden van Bertrand Russell in herinnering brengen in zijn “boodschap aan toekomstige generaties”: “I should like to say two things, one intellectual and one moral. The intellectual thing I should want to say is this: When you are studying any matter, or considering any philosophy, ask yourself only what are the facts and what is the truth that the facts bear out. Never let yourself be diverted either by what you wish to believe, or by what you think would have beneficent social effects if it were believed. But look only, and solely, at what are the facts. That is the intellectual thing that I should wish to say.

Daron Acemoglu, James A. Robinson, Why nations Fail - The Origins of Power, Prosperity and Poverty
Bauer, Peter T. (1972) Dissent on Development, Cambridge: Harvard University Press
Ferguson, Niall (2002) Empire: The Rise and Demise of the British World Order and the Lessons for Global Power, New York: Basic Books.
Ferguson, Niall (2011) Civilization: The West and the Rest, London: Allen Lane.
Herbst, Jeffrey I. (2000) States and Power in Africa, Princeton: Princeton University Press.
James A. Robinson, Leander Heldring, 2012. Colonialism and Economic Development in Africa, NBER Working Papers 18566, National Bureau of Economic Research, Inc. 
Rodney, Walter (1981) How Europe Underdeveloped Africa, Howard University Press

Geen opmerkingen:

Een reactie posten