Wat is er natuurlijker dan dat er na verkiezingen een aantal politici uit de schijnwerpers verdwijnen.
Daarom nog niet in de eerste plaats omdat ze electoraal afgestraft zijn maar gewoon omdat nieuwe coalities gevormd worden en het leggen van de puzzel onvermijdelijk inhoudt dat een aantal verschuivingen optreden.
Dat hierbij een aantal ego’s gekrenkt worden is totaal ondergeschikt aan het algemeen belang. Het is net één van de merites van een gezonde democratie dat niemand zich niet onbestendig aan de macht kan vastklampen.
In politieke kringen wordt er nogal gedweept met Machiavelli en ik heb al eerder proberen te tonen dat hierbij vaak een erg selectieve lezing van diens werk opgevoerd wordt. Te vaak roept men de Italiaanse denker in om gedrag te verantwoorden waarvan het helemaal niet zeker is dat Machiavelli het zou tolereren omdat het niet gericht is op een groter goed maar het eigenbelang van de potentaat in kwestie. De ervaring wijst niet zelden uit dat net zij die zeggen dat macht op zich niet “vies” is zolang het maar als een instrument gebruikt wordt voor het algemeen belang, nogal eens net diegenen zijn bij wie de eigen persoon doorweegt op het grotere goed.
Wat ik in deze notitie wil aanbrengen, is het gedachtegoed van de filosoof Adam Smith die in zijn geschriften ook blijk gaf van een groot psychologisch inzicht in hen die de macht uitoefenen.
Adam Smith zou volgens mij vandaag vooral hen aanklagen die de ontwikkelingen in Oekraïne uitbaten voor eigen profilering. De hoogmoed van politici stelde hij kan er zelfs toe leiden dat risico’s op gewelddadig conflict hen er niet van weerhoudt om zich in de schijnwerpers te werken:
“With what impatience does the man of spirit and ambition, who is depressed by his situation, look round for some great opportunity to distinguish himself? No circumstances, which can afford this, appear to him undesirable. He even looks forward with satisfaction to the prospect of foreign war, or civil dissension; and, with secret transport and delight, sees through all the confusion and bloodshed which attend them, the probability of those wished-for occasions presenting themselves, in which he may draw upon himself the attention and admiration of mankind.” (Theory of Moral Sentiments, I, iii, 2.5)
Smith wees er met zijn kennis van de menselijke zwakheden op dat het politieke beroep bij uitstek aantrekkelijk is voor met zogenaamd charisma en vooral op zoek naar faam. Smith maakte het onderscheid tussen hen op zoek naar wijsheid en deugd aan de ene kant en rijkdom en grootsheid aan de andere kant.
Samen met Smith kunnen we ons ook verbazen dat een grote groep “hoogwaardigheidsbekleders” capaciteiten toedicht die niet realistisch zijn (‘easy empire over the affections of mankind”, TMS I iii 2.6) .
Het is ook opvallend hoe snel dergelijke figuren uit de gunst vallen eenmaal ze hun machtspositie verliezen:
"But he was no longer to be surrounded by that admiring mob of fools, flatterers, and dependants, who had formerly been accustomed to attend upon all his motions. He was no longer to be gazed upon by multitudes, nor to have it in his power to render himself the object of their respect, their gratitude, their love, their admiration"
En net daarom gruwelen mensen op machtsposities zo voor dat moment: “the fall from greatness so insupportable”.
Smith geeft een rake omschrijving van het leven van dergelijke leiders die steeds hunkerend blijven terugdenken aan de dagen dat ze nog wel tot de cirkel van de macht behoorden:
“That passion, when once it has got entire possession of the breast, will admit neither a rival nor a successor. To those who have been accustomed to the possession, or even to the hope of public admiration, all other pleasures sicken and decay. Of all the discarded statesmen who for their own ease have studied to get the better of ambition, and to despise those honours which they could no longer arrive at, how few have been able to succeed? The greater part have spent their time in the most listless and insipid indolence, chagrined at the thoughts of their own insignificancy, incapable of being interested i n the occupations of private life, without enjoyment, except when they talked of their former greatness, and without satisfaction, except when they were employed in some vain project to recover it."
Adam Smith beschreef het uitoefenen van de macht dus als hoogst verslavend wat hij toeschreef aan de roem en bewondering die samenhangt met de positie. Een menselijke conditie die vaak gekoppeld is aan hoogmoed en zelfoverschatting:
“Great success in the world, great authority over the sentiments and opinions of mankind, have very seldom been acquired without some degree of this excessive self-admiration” … “the eloquent founders and leaders of the most numerous and most successful sects and parties; have many of them been, not more distinguished for their very great merit, than for a degree of presumption and self-admiration altogether disproportioned even to that very great merit. “(TMS, VI.iii.28)
Van al diegenen die vandaag een stap terugzetten in de politiek, moeten we dan misschien Wouter van Besiens woorden als inspiratie voor anderen beschouwen: "Het wezen van de politiek is dat je altijd op iemand anders zijn stoel zit." In De Standaard Weekblad antwoordde hij vervolgens op de vraag En hoe doe je dat dan: op iemand anders zijn stoel zitten zonder dat er heibel van komt?: 'Je stoel op tijd vrijmaken.'(DSW, 6-9-2014)
Regnabo, Regno, Regnavi, Sum sine regno
Mochten alle potentaten meer doordrongen zijn van het idee van het Rad van Fortuin zouden hun onderdanen misschien een draaglijker bestaan hebben: "Regnabo, Regno, Regnavi, Sum sine regno". (I shall reign, I reign, I have reigned, I am without a realm):
Eerder verschenen:
Machiavelli in 2014
De grijze zone in de praktijk van de machtsuitoefening in België